ECLI:NL:CRVB:2015:2268

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 juli 2015
Publicatiedatum
10 juli 2015
Zaaknummer
14-2766 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling

In deze zaak gaat het om de weigering van een WIA-uitkering aan appellant, die zich op 29 december 2010 heeft ziekgemeld als schoonmaker vanwege lichamelijke en psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft na onderzoek vastgesteld dat appellant per 26 december 2012 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en heeft zijn bezwaar tegen deze beslissing ongegrond verklaard. De rechtbank Amsterdam heeft de eerdere beslissing van het Uwv bevestigd, waarna appellant in hoger beroep ging.

Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij ernstige pijnklachten ervaart door een ontsteking van het kraakbeen tussen de ribben en het borstbeen, wat leidt tot angst- en paniekaanvallen. Hij stelt dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn klachten. Het Uwv heeft echter in zijn verweerschrift aangegeven dat de verzekeringsartsen zorgvuldig onderzoek hebben verricht en dat de medische informatie van de huisarts geen nieuwe gezichtspunten biedt.

De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelt dat de verzekeringsartsen de belastbaarheid van appellant correct hebben beoordeeld en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de geschiktheid van de geselecteerde functies. De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en dat er geen proceskostenveroordeling nodig is.

Uitspraak

14/2766 WIA
Datum uitspraak: 10 juli 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
7 april 2014, 13/3530 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.C.R. Molenaar, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 11 september 2014 heeft appellant nog medische informatie in het geding gebracht. Het Uwv heeft daarop gereageerd met een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 19 september 2014.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 mei 2015. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door F.M.J. Eymael.

OVERWEGINGEN

1. Appellant is op 29 december 2010 uitgevallen voor zijn werk als schoonmaker wegens verschillende lichamelijke en psychische klachten. Bij besluit van 20 december 2012 heeft het Uwv, na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek, vastgesteld dat voor appellant per 26 december 2012 geen recht ontstaan is op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) omdat appellant in aansluiting op de wachttijd minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 20 december 2012 is, onder verwijzing naar rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, bij besluit van 22 mei 2013
(bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest, dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep rekening heeft gehouden met de beschikbare medische informatie over appellant en dat appellant geen medische gegevens heeft overgelegd die aanleiding geven om op medische gronden een andere beslissing te nemen. Uitgaande van de juistheid van de bij appellant vastgestelde medische beperkingen ziet de rechtbank geen grond voor twijfel aan de in medisch opzicht geschiktheid van de geselecteerde functies.
3.1
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij wegens een ontsteking van het kraakbeen tussen de ribben en het borstbeen (xyfodinie) ernstige pijnklachten heeft, die gepaard gaan met angst- en paniekaanvallen. Deze klachten horen bij de in november 2013 bij appellant vastgestelde aandoening syndroom van Tietze. Ter onderbouwing van zijn standpunt dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn klachten, heeft appellant op 4 september 2014 informatie van de huisarts aan de Raad gestuurd.
3.2.
Het Uwv heeft de Raad, onder verwijzing naar een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 19 september 2014, verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid, met de overweging dat de verzekeringsartsen zorgvuldig onderzoek hebben verricht en de informatie van de behandelend sector kenbaar in hun beoordeling hebben meegewogen, de medische grondslag van het bestreden besluit onderschreven. Met de psychische en lichamelijke problematiek van appellant is rekening gehouden bij het vaststellen van de beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst van
15 april 2013 en de in beroep overgelegde informatie wijst niet op het bestaan van verdergaande beperkingen bij appellant op de datum in geding, 26 december 2012.
4.2.
Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd vormt grotendeels een herhaling van de gronden van het beroep. De door appellant in hoger beroep in geding gebrachte informatie van de huisarts biedt, zoals de verzekeringsarts bezwaar en beroep terecht heeft opgemerkt in het rapport van 19 september 2014, geen nieuwe medische gezichtspunten. Er is dan ook geen aanleiding om te oordelen dat de verzekeringsartsen de belastbaarheid van appellant per de in geding zijnde datum niet juist hebben beoordeeld.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de voor appellant vastgestelde belastbaarheid, wordt met de rechtbank geoordeeld dat appellant in staat moet worden geacht om de voor hem geselecteerde functies te vervullen. In het rapport van de arbeidskundige bezwaar en beroep is inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat appellant de aan hem voorgehouden functies kan vervullen met inachtneming van zijn beperkingen.
4.4.
Gezien hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.3 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter en F.J.L. Pennings en L. Koper als leden, in tegenwoordigheid van N. van Rooijen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2015.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) N. van Rooijen

AP