ECLI:NL:CRVB:2015:2276

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 juli 2015
Publicatiedatum
13 juli 2015
Zaaknummer
13-6733 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.J. van der Vos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake intrekking WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de intrekking van haar WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het Uwv had vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante met ingang van 16 augustus 2012 minder dan 35% was, waardoor zij geen recht meer had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard door het Uwv. De rechtbank Overijssel heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ook ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting op 22 mei 2015 heeft appellante, bijgestaan door haar advocaat, haar gronden van beroep toegelicht. Zij voerde aan dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand was gekomen en dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar psychische en lichamelijke toestand. Appellante heeft diverse medische stukken overgelegd ter ondersteuning van haar standpunt, waaronder brieven van haar behandelaars. Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de rechtbank de juiste beslissing had genomen. De Raad oordeelde dat de verzekeringsartsen zorgvuldig hadden gehandeld en dat er geen reden was om aan de juistheid van hun bevindingen te twijfelen. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 3 juli 2015.

Uitspraak

13/6733 WIA
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak: 3 juli 2015
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
12 november 2013, 13/931 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het Uwv heeft nadere stukken in het geding gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 mei 2015. Appellante is verschenen met bijstand van mr. K. Aslan, advocaat. Het Uwv is, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. Bij besluit van 15 juni 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante met ingang van 16 augustus 2012 minder dan 35% was, waardoor per die datum geen recht meer bestond op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 18 maart 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep gronden van medische en arbeidskundige aard aangevoerd. Kort samengevat komen deze gronden op het volgende neer. Zij acht het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand gekomen. In de aan het bestreden besluit mede ten grondslag liggende Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) is geen of onvoldoende rekening gehouden met haar psychische en lichamelijke toestand. Zij lijdt aan een psychische aandoening en wordt hiervoor behandeld. Dit is niet meegewogen in de besluitvorming die heeft geleid tot het bestreden besluit. De rechtbank heeft daarbij onvoldoende waarde gehecht aan informatie van de behandelende psychiater E. van Gent, arts-assistent psychiatrie
M. Zoubin en GZ-psycholoog T. Duman-Bilir en de door hen gestelde diagnosen. Daarbij heeft appellante voorts gewezen op het Verzekeringsgeneeskundige protocol angststoornissen (Protocol). Appellante heeft duidelijke stemmingsklachten en lijdt daarnaast aan pols- en schouderklachten, hetgeen tot meer beperkingen had moeten leiden. Voorts is geen rekening gehouden met het feit dat appellante door haar medicatiegebruik een verhoogd persoonlijk risico heeft met betrekking tot het gebruik van machines, gereedschappen en voertuigen. Appellante is voorts niet in staat de ter bepaling van de mate van haar arbeidsongeschiktheid door het Uwv geselecteerde functies te vervullen. De belasting van die functies gaat appellantes belastbaarheid te boven. Ter onderbouwing van haar standpunt dat zij niet in staat is de functies te vervullen heeft appellante brieven overgelegd van de hiervoor genoemde behandelaars, haar voormalig behandelende psychiater F. Kaya, haar fysiotherapeut en heeft zij informatie gegeven over de door haar gebruikte medicatie.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad acht de beslissing van de rechtbank en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen juist.
4.2.
Voor zover de gronden van appellante betrekking hebben op de verzekeringsgeneeskundige kant van deze besluitvorming heeft de rechtbank met juistheid gewezen op de conclusies van de verzekeringsarts in het rapport van 19 april 2012 en die van verzekeringsarts bezwaar en beroep in de rapporten van 26 augustus 2012 en
15 maart 2013. Het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep bevat een deugdelijk gemotiveerde verzekeringsgeneeskundige reactie op de bezwaren die betrekking hebben op zowel appellants fysieke als psychische gezondheidstoestand. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat hetgeen appellante heeft aangevoerd, geen reden vormt om het onderzoek van de verzekeringsartsen niet zorgvuldig te achten.
4.3.
Wegens een verschil in het beeld dat de verzekeringsarts bij eigen onderzoek had en het beeld dat door de behandelend sector en door appellante zelf werd geschetst, heeft de verzekeringsarts een expertise door psychiater J.H.M. van Laarhoven laten verrichten. Uit diens rapport van 20 maart 2012 valt af te leiden dat bij appellante sprake is van een aantal stressfactoren. De herhaaldelijke ziekmeldingen in het verleden passen in het beeld van de combinatie van fulltime betaald werk en de zorg voor het gezin. Dit leidt echter niet tot duidelijke beperkingen op grond van ziekte of gebrek. Appellante heeft ’s nachts last van angsten en kan overdag slecht tegen drukte, maar dit is onvoldoende om te komen tot een diagnose van gegeneraliseerde angststoornis, stemmingsstoornis, psychotische stoornis, depressieve stoornis of obsessieve compulsieve stoornis. Mogelijk zijn er in het verleden duidelijker depressieve klachten geweest dan nu, aldus Van Laarhoven. Het rapport van Van Laarhoven heeft mede geleid tot de verzekeringsgeneeskundige conclusie dat appellante geen beperkingen op psychisch en sociaal functioneren meer heeft.
4.4.
Wegens haar polsklachten beschikt appellante volgens het Uwv over verminderde benutbare mogelijkheden als rechtstreeks gevolg van ziekte of gebrek. Zij wordt in staat geacht om pols besparend werk te doen, waarbij bijvoorbeeld geen zware lasten dienen te worden gehanteerd. In de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep geaccordeerde FML zijn beperkingen voor het verrichten van arbeid opgenomen voor dynamische handelingen.
4.5.
Ter onderbouwing van haar standpunt dat het verzekeringsgeneeskundig oordeel waarop het Uwv zich baseert niet juist is, heeft appellant geen onderbouwd medisch oordeel gesteld dat doet twijfelen aan de juistheid van dat standpunt van het Uwv. Uit de vermelde informatie van Van Gent, Zoubin en Duman-Bilir is niet af te leiden dat de FML een onjuist beeld geeft van appellantes beperkingen voor het verrichten van arbeid op de datum in geding. Terecht heeft de rechtbank daarbij overwogen dat uit deze informatie niet naar voren komt hoe deze behandelaars tot hun bevindingen zijn gekomen. Daardoor bestaat geen twijfel aan de uitgebreide bevindingen van Van Laarhoven en de verzekeringsartsen. De Raad voegt daaraan toe dat op de datum in geding de destijds behandelend psychiater Kaya de stemmingsproblematiek van appellante evenals Van Laarhoven niet meer op de voorgrond zag staan. Voor zover appellante betoogt dat de verzekeringsarts (bezwaar en beroep) geen volledige toepassing heeft gegeven aan het Protocol, overweegt de Raad dat uit de rapporten van de verzekeringsartsen overtuigend is gebleken dat geen sprake (meer) is van een gegeneraliseerde angststoornis, zodat aan het Protocol als hulpmiddel geen toepassing gegeven hoefde te worden. Ten slotte heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 21 mei 2015 overtuigend toegelicht dat de geclaimde schouderklachten niet zien op de datum in geding en dat uit het onderzoek van de verzekeringsarts en de informatie van de behandelaars geen bijwerkingen als duizeligheid bij appellante (meer) bleken als gevolg van medicijngebruik.
4.6.
De Raad acht zich voldoende voorgelicht over de gezondheidssituatie van appellante ten tijde in dit geding van belang. Er bestaat dus geen aanleiding om een onafhankelijke medische deskundige te benoemen.
4.7.
Terecht heeft de rechtbank de beroepsgrond verworpen dat de voor appellante geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. Daarbij heeft de rechtbank ook met juistheid verwezen naar de conclusies van de arbeidsdeskundige, zoals weergegeven in het rapport van 14 mei 2012. In dat rapport wordt inzichtelijk en overtuigend beargumenteerd dat appellante werkzaamheden kan verrichten verbonden aan functies waarin de belasting in overeenstemming is met haar verzekeringsgeneeskundig vastgestelde mogelijkheden en beperkingen. Uit de door appellante verstrekte informatie van haar behandelaars is niet af te leiden dat twijfel gerechtvaardigd is aan dat standpunt van de arbeidsdeskundigen.
4.8.
Gezien hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.7 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
6. Bij deze uitkomst is voor toewijzing van de gevraagde schadevergoeding geen ruimte.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos, in tegenwoordigheid van M. Crum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2015.
(getekend) D.J. van der Vos
(getekend) M. Crum

JL