ECLI:NL:CRVB:2015:2314

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 juli 2015
Publicatiedatum
14 juli 2015
Zaaknummer
14-1642 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.J. van der Vos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WAO-uitkering wegens gebrek aan toegenomen arbeidsongeschiktheid binnen vijf jaar na intrekking

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 juli 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De appellant, die in 1982 een motorongeval had gehad, had een WAO-uitkering ontvangen die in 1994 was ingetrokken. In 2012 verzocht hij om herbeoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid, maar het Uwv weigerde dit omdat er geen toegenomen arbeidsongeschiktheid was vastgesteld binnen vijf jaar na de intrekking van de uitkering. De rechtbank verklaarde het beroep van de appellant ongegrond, waarna hij in hoger beroep ging.

De Raad overwoog dat volgens artikel 43a van de WAO een uitkering kan worden toegekend als de arbeidsongeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak als de eerdere uitkering en binnen vijf jaar na intrekking is ontstaan. De Raad concludeerde dat de appellant niet kon aantonen dat zijn huidige rugklachten voortkwamen uit het letsel van het motorongeval. De verzekeringsarts had overtuigend aangetoond dat de rugklachten pas in 2000 waren ontstaan, wat buiten de termijn van vijf jaar viel. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek van de appellant om vergoeding van wettelijke rente af, evenals de proceskosten.

Uitspraak

14/1642 WAO
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak: 3 juli 2015
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
26 februari 2014, 13/982 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 mei 2015. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.P. Veldman.

OVERWEGINGEN

1. Appellant heeft op 25 september 1982 een motorongeval gehad, waarbij hij letsel aan zijn linkerarm, een fractuur van het linker opperarmbeen, een schedeltrauma en lichte vinger- en handletsels opliep. In verband hiermee werd aan hem met ingang van 27 september 1983 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend. Deze uitkering is ingetrokken per 1 december 1994.
2.1.
In 2012 heeft appellant het Uwv verzocht om hem weer in aanmerking te brengen voor een WAO-uitkering wegens sinds 1996 toegenomen arbeidsongeschiktheid.
2.2.
Na verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 28 november 2012 geweigerd appellant weer in aanmerking te brengen voor een WAO-uitkering, omdat geen sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid door dezelfde oorzaak binnen vijf jaar na de intrekking van de WAO-uitkering.
2.3.
Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 22 februari 2013 (bestreden besluit), onder verwijzing naar een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep, ongegrond verklaard.
3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
4.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij wel in aanmerking dient te worden gebracht voor een WAO-uitkering. Al in 1996, dus binnen vijf jaar na de intrekking van de WAO-uitkering per 1 december 1994, zijn de rugklachten en daarmee de beperkingen van appellant toegenomen. Naar de mening van appellant is het evident dat deze klachten zijn terug te voeren op het letsel opgelopen tijdens het motorongeval, op grond waarvan hem eerder de WAO-uitkering was toegekend.
4.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
5. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
5.1.
In artikel 43a, eerste lid, aanhef en onder a, van de WAO is bepaald dat toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering ingevolge die wet kan plaatsvinden indien degene, wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering wegens afneming van arbeidsongeschiktheid is ingetrokken, binnen vijf jaar na de datum van intrekking arbeidsongeschikt wordt en deze arbeidsongeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak als de arbeidsongeschiktheid ter zake waarvan de uitkering werd genoten en onafgebroken vier weken heeft geduurd.
5.2.
Bij de beoordeling van de vraag of op grond van artikel 43a van de WAO aanspraak bestaat op toekenning van een WAO-uitkering dient volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 20 april 2004, ECLI:NL:CRVB:2004:AP0012) buiten twijfel te staan dat de toegenomen arbeidsongeschiktheid voortvloeit uit een andere ziekteoorzaak dan die ter zake waarvan de ingetrokken uitkering werd genoten, wil artikel 43a van de WAO niet van toepassing zijn. De bewijslast rust in beginsel op degene die het standpunt huldigt dat er geen causaal verband is. Voor dit geval betekent dit dat het Uwv buiten twijfel dient te stellen dat van een oorzakelijk verband geen sprake is.
5.3.
Met de rechtbank wordt vastgesteld dat tussen partijen niet in geschil is dat de WAO-uitkering is verleend op grond van het letsel dat appellant heeft opgelopen aan zijn linkerbovenarm en de plexus cervicobrachialis (de zenuwplexus). De WAO-uitkering van appellant is ingetrokken per 1 december 1994. Tevens stelt de Raad vast dat het verzoek van appellant om hem wederom in aanmerking te brengen voor een WAO-uitkering is gebaseerd op de door hem sinds 1996 ondervonden rugklachten.
5.4.
De stelling van appellant dat zijn rugklachten en daarmee beperkingen in 1996, dus binnen vijf jaar na de intrekking van de WAO-uitkering, zijn toegenomen en hij om die reden in aanmerking dient te worden gebracht voor een WAO-uitkering slaagt niet. Ook in het geval dat zou moeten worden aangenomen dat de klachten en beperkingen van appellant in 1996 zijn toegenomen en dat sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid, betekent dat niet dat appellant in aanmerking behoort te worden gebracht voor een WAO-uitkering. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op inzichtelijke en overtuigende wijze gemotiveerd dat de door de huisarts van appellant gesignaleerde samenhang tussen het appellant bij zijn motorongeluk overkomen letsel en het ontstaan in 1996 van rugklachten niet aanwezig is. Daar komt bij dat volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep aan de informatie van neurochirurg M.W. Berfelo kan worden ontleend dat appellant sinds begin 2000 klaagt over pijn onder in de rug en op 11 december 2000 in verband met deze klachten is geopereerd. De beperkingen die appellant ervaart als gevolg van zijn rugklachten zijn daarom kennelijk pas in 2000, en niet binnen vijf jaar na de intrekking van de WAO-uitkering, toegenomen. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, geeft, gelet op bovenstaande motivering, geen aanleiding om het standpunt van het Uwv dat geen sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid uit dezelfde oorzaak binnen vijf jaar na de intrekking van de WAO-uitkering, voor onjuist te houden. Het oordeel van de rechtbank houdt, zij het op enigszins andere gronden, stand.
5.5.
Gezien hetgeen in 5.1 tot en met 5.4 is overwogen, slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Bij deze uitspraak is voor een veroordeling tot vergoeding van wettelijke rente geen aanleiding.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat evenmin aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek tot veroordeling van het Uwv tot vergoeding van wettelijke rente af.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos, in tegenwoordigheid van M. Crum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2015.
(getekend) D.J. van der Vos
(getekend) M. Crum

JL