ECLI:NL:CRVB:2015:2327
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- C.W.J. Schoor
- Rechtspraak.nl
Herziening van WIA-uitkering en medische grondslag
In deze zaak gaat het om de herziening van de WIA-uitkering van appellant, die sinds 20 juni 2006 met schouderklachten uitgevallen is voor zijn werk als operator. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft in verschillende besluiten de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant vastgesteld en aangepast. Appellant heeft in hoger beroep gesteld dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn beperkingen als gevolg van nek-, rug- en schouderklachten, en dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Hij heeft diverse medische stukken overgelegd ter onderbouwing van zijn standpunt.
De Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg bevestigd, waarin werd geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht en dat de beperkingen van appellant correct zijn weergegeven. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de vaststelling van de belastbaarheid van appellant op de datum in geding. De verzekeringsarts heeft een dossieronderzoek verricht en vastgesteld dat er geen toename van lichamelijke beperkingen was ten opzichte van eerdere beoordelingen.
De Raad heeft geconcludeerd dat de verzekeringsartsen voldoende gemotiveerd hebben waarom een urenbeperking niet meer nodig was. De informatie die appellant in hoger beroep heeft overgelegd, biedt geen aanknopingspunten voor het oordeel dat zijn belastbaarheid op de datum in geding is onderschat. De Raad bevestigt dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies medisch passend zijn voor appellant, en dat het hoger beroep niet slaagt.