ECLI:NL:CRVB:2015:2388

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 juli 2015
Publicatiedatum
20 juli 2015
Zaaknummer
13-3653 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van AOW-uitkering voor appellant woonachtig in Turkije na terugkeer uit Nederland

In deze zaak gaat het om de herziening van de AOW-uitkering van appellant, die in Turkije woont. Appellant, geboren in 1946, heeft in Nederland gewoond en gewerkt voordat hij in 1981 terugkeerde naar Turkije. Bij zijn terugkeer ontving hij een WAO-uitkering, maar zijn AOW-uitkering werd pas in 2011 toegekend. De Sociale verzekeringsbank (Svb) kende hem een AOW-uitkering toe van 24% van het maximale bedrag voor gehuwden, zonder partnertoeslag. Na bezwaar werd dit verhoogd naar 26% met een toeslag van 18%.

De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellant tegen het besluit van de Svb ongegrond, omdat appellant niet verzekerd was gebleven voor de AOW na zijn terugkeer naar Turkije. De rechtbank oordeelde dat appellant niet voldeed aan de voorwaarden voor verzekering op basis van de AOW, zoals vastgelegd in de relevante wetgeving. Appellant stelde dat hij niet goed was geïnformeerd over de gevolgen van zijn terugkeer naar Turkije en dat hij niet akkoord was gegaan met de aanpassing van zijn rechten.

In hoger beroep bevestigde de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat appellant niet aan de voorwaarden voldeed voor AOW-verzekering en dat hij onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn stellingen over de informatieplicht van het GAK. De Raad benadrukte dat het op de weg van appellant lag om zich te informeren over de gevolgen van zijn vertrek naar Turkije. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/3653 AOW
Datum uitspraak: 10 juli 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
26 juni 2013, 11/5371 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats], Turkije, (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Op verzoek van de Raad heeft de Svb een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 mei 2015. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door J.Y. van den Berg.

OVERWEGINGEN

1. Appellant, geboren [in] 1946, is woonachtig in Turkije. In juni 1964 is appellant naar Nederland gekomen en heeft in Nederland een aantal jaren gewoond en gewerkt. Op 15 augustus 1981 is appellant teruggekeerd naar Turkije. Bij terugkeer naar Turkije ontving appellant een uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), aanvankelijk berekend naar de mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45% en vanaf november 2000 berekend naar de mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Sinds 28 november 1991 is appellant gehuwd met [naam echtgenote], geboren [in] 1955.
2. Bij besluit van 29 april 2011 is aan appellant vanaf november 2011 een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) toegekend ter hoogte van 24% van het maximale AOW-bedrag voor een gehuwde, zonder partnertoeslag. Bij besluit van
18 oktober 2011 (bestreden besluit) heeft de Svb het hiertegen ingestelde bezwaar van appellant gedeeltelijk gegrond verklaard en is aan appellant vanaf november 2011 een ouderdomspensioen toegekend ter hoogte van 26% van het maximale AOW-bedrag voor een gehuwde, met een toeslag van 18% van de maximale toeslag. Aan dit besluit ligt ten grondslag dat appellant in de periode 1 juni 1969 tot en met 15 augustus 1981 verzekerd is geweest voor de AOW.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat appellant in de periode dat hij teruggekeerd is naar Turkije niet verzekerd is gebleven voor de AOW. Appellant zou op grond van het inmiddels vervallen artikel 1, aanhef en onder g, van het Besluit uitbreiding en beperking kring der verzekerden volksverzekeringen van 19 oktober 1976, stb. 1976, 557 (KB557) bij terugkeer naar Turkije verzekerd zijn gebleven indien hij een WAO-uitkering had gehad naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45% of meer, maar aan deze voorwaarde voldeed appellant niet. De beroepsgrond van appellant met betrekking tot de vrijwillige verzekering op grond van het met ingang van 1 juli 1989 ter vervanging van KB 557 in werking getreden KB 164 begrijpt de rechtbank aldus dat appellant zich niet kan verenigen met het feit dat het toentertijd door hem ingediende verzoek om vrijwillige verzekering door het UWV is afgewezen op de grond dat hij niet aan de voorwaarden voor deze verzekering voldeed. De rechtbank verwerpt deze beroepsgrond nu appellant tegen dit besluit geen rechtsmiddelen heeft aangewend, noch aannemelijk heeft gemaakt dat dit besluit onjuist was en dat hij toentertijd wel aan de voorwaarden voldeed. Evenmin ziet de rechtbank aanknopingspunten om aan te nemen dat de AOW-toeslag voor de partner van appellant onjuist is berekend. Ten aanzien van het betoog van appellant dat hij niet naar Turkije zou zijn teruggekeerd als hij had geweten dat hij geen uitkering meer zou ontvangen na zijn 65e, overweegt de rechtbank dat er geen toezegging is gedaan aan appellant omtrent zijn
AOW-rechten bij terugkeer naar Turkije. Het enkele feit dat appellant in de veronderstelling verkeerde dat zijn sociale rechten en premies zouden doorlopen is onvoldoende voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel. Het lag op de weg van appellant om zijn veronderstelling nader te onderzoeken en zich te informeren over de consequenties van zijn vertrek naar Turkije.
4. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij door het GAK (later: het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, Uwv) is geadviseerd om terug te gaan naar Turkije, toen hij nog een WAO-uitkering had naar een mate van arbeidsongeschiktheid van
45 tot 55%. Voor zijn terugkeer naar Turkije is zijn uitkering verlaagd naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Appellant stelt dat het GAK hem niet heeft uitgelegd wat de gevolgen zijn van de terugkeer naar Turkije. Voorts stelt appellant dat hij bij zijn vertrek naar Turkije niets heeft ondertekend en niet akkoord is gegaan met de aanpassing van de door hem opgebouwde rechten. Ten slotte voert appellant aan dat hij van het aan hem toegekende ouderdomspensioen niet kan rondkomen.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
De Raad komt tot hetzelfde oordeel als de rechtbank en onderschrijft de overwegingen van de aangevallen uitspraak. Naar aanleiding van hetgeen in hoger beroep is aangevoerd wordt het volgende overwogen.
5.2.
De beroepsgrond van appellant dat hij bij zijn vertrek naar Turkije niets heeft getekend en dat hij om die reden geen afstand heeft gedaan van zijn opgebouwde rechten wordt door de Raad niet gevolgd. Immers, de door appellant opgebouwde rechten, te weten de verzekerde periode op grond van het werk en verblijf van appellant in Nederland, heeft geleid tot het toegekende ouderdomspensioen, hiervan heeft appellant geen afstand gedaan. De AOW betreft een opbouwverzekering en het geschil spitst zich toe op de vraag of appellant na zijn vertrek naar Turkije nog verzekerd was op grond van de AOW. De rechtbank heeft terecht en op goede grond geoordeeld dat appellant sinds zijn vertrek naar Turkije geen verzekerde periodes meer heeft opgebouwd. Nu appellant niet aan de voorwaarden heeft voldaan zoals neergelegd in KB 575 en KB 164 kan hij niet verzekerd worden geacht over de periode dat hij buiten Nederland woonde.
5.3.
Voorts stelt appellant dat hij voorafgaand aan zijn vertrek onvoldoende is geïnformeerd over de gevolgen. Daargelaten dat de Svb het tot beslissen bevoegd bestuursorgaan inzake de AOW is en niet (toentertijd) het GAK, hetgeen reeds aan een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel in de weg staat, stelt de Raad vast dat het GAK bij brief van
29 augustus 1980 appellant heeft geïnformeerd dat hij met behoud van zijn WAO-uitkering naar Turkije kan terugkeren. Appellant wordt niet gevolgd in zijn betoog dat het GAK hem toentertijd ook ten aanzien van zijn overige rechten had moeten informeren. Voor een dergelijk verstrekkende informatieplicht is in de wet geen steun te vinden. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het op de weg van appellant had gelegen om zich te informeren omtrent de gevolgen die aan het vertrek naar Turkije verbonden zijn.
5.4.
Dat appellant van het aan hem toegekende ouderdomspensioen ingevolge de AOW niet kan rondkomen is betreurenswaardig, maar doet aan de rechtmatigheid van het bestreden besluit niet af.
5.5.
Gezien het vorenstaande komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter en F.J.L. Pennings en L. Koper als leden, in tegenwoordigheid van N. van Rooijen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2015.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) N. van Rooijen

NK

KARAR

Temyiz Mahkemesi,
Gereğini düşündükten sonra,
Temyiz edilen kararı onaylar.
işbu karar, kâtibin N. van Rooijen huzurunda, başkan mr T.L. de Vries ve hakim
mr F.J.L. Pennings ve mr L. Koper tarafından verilip 10 tenmuz 2015 tarihinde açıkça okunmuştur.