ECLI:NL:CRVB:2015:2390
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- D.J. van der Vos
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en geschiktheid voor geselecteerde functies na WIA-beoordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 juli 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellante, die zich op 20 augustus 2010 ziek meldde wegens schouderklachten en later psychische klachten ontwikkelde, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat haar geen recht op een WIA-uitkering toekende. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, en appellante ging in hoger beroep.
De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en oordeelde dat de medische beoordeling door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd. De in hoger beroep overgelegde medische stukken gaven geen aanleiding voor een ander oordeel. De Raad bevestigde dat appellante, uitgaande van de vastgestelde belastbaarheid in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), in staat was om de geselecteerde functies te vervullen. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de verzekeringsartsen niet te geringe medische beperkingen hadden vastgesteld en dat de belasting van de geselecteerde functies niet in strijd was met de FML.
De Raad concludeerde dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van de CBBS-gegevens en dat de door appellante geuite twijfels over de functieomschrijving van magazijnmedewerker niet voldoende gemotiveerd waren. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van appellante werd afgewezen. De Raad oordeelde dat appellante in medisch opzicht in staat was om de voor haar geselecteerde functies te vervullen, en dat haar mate van arbeidsongeschiktheid onder de 35% bleef, wat betekende dat zij geen recht had op een WIA-uitkering.