ECLI:NL:CRVB:2015:2557

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 juli 2015
Publicatiedatum
31 juli 2015
Zaaknummer
14-660 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA-uitkering en geschiktheid voor maatgevende arbeid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 juli 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de rechtbank Den Haag. Appellante had geen recht op een WIA-uitkering, omdat zij in staat werd geacht haar maatgevende arbeid te verrichten. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de belasting in de maatmanarbeid de bij appellante vastgestelde belastbaarheid niet overschreed. Appellante stelde in hoger beroep dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met informatie uit een rapport over herindicatie WSW. Het Uwv had echter verzocht om de eerdere uitspraak te bevestigen. De Raad oordeelde dat het bestreden besluit van het Uwv terecht was, omdat appellante in staat was haar maatgevende arbeid te verrichten. De rechtbank had ook terecht vastgesteld dat de belasting in de maatmanarbeid niet de vastgestelde beperkingen overschreed. De Raad kwam tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/660 WIA
Datum uitspraak: 10 juli 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
18 december 2013, 13/6943 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R.G. van den Heuvel, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben toestemming gegeven een onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1. Bij besluit van 3 januari 2013 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan, omdat appellante met ingang van 10 februari 2013 weer het werk kan doen dat zij deed voordat zij uitviel voor haar werk in WSW-verband. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 15 juli 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank zijn uit de onderzoeken van de verzekeringsartsen voldoende gegevens naar voren gekomen - onder meer afkomstig van de behandelend sector van appellante - om te komen tot een afgewogen oordeel over de voor appellante geldende beperkingen. Niet gesteld en ook niet gebleken is dat de belasting in de maatgevende arbeid de in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 30 november 2012 vervatte beperkingen voor het verrichten van arbeid overschrijdt. Appellante was dan ook in staat haar maatgevende arbeid te verrichten.
3. In hoger beroep stelt appellante zich op het standpunt dat de rechtbank miskent dat het Uwv de informatie uit het rapport herindicatie WSW niet voldoende heeft meegewogen bij het voorhouden van functies. Het is dat er in WSW-verband een ontslagverbod geldt, anders was appellante in verband met het hoge afbreukrisico en haar lage productie allang ontslagen.
4. Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
5. De Raad oordeelt als volgt.
5.1.
Het bestreden besluit berust primair op de grond dat appellante in staat is haar maatgevende arbeid te verrichten. Subsidiair stelt het Uwv zich op het standpunt dat appellante de haar voorgehouden voorbeeldfuncties kan vervullen en dus ook niet in aanmerking kan komen voor een uitkering op grond van de Wet WIA, omdat zij vanwege haar verdiencapaciteit in het vrije bedrijfsleven voor minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn.
5.2.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat de belasting in de maatmanarbeid de bij appellante vastgestelde belastbaarheid niet overschrijdt. Appellante heeft in hoger beroep geen gronden aangevoerd tegen de door het Uwv vastgestelde beperkingen zoals deze zijn neergelegd in de FML van 30 november 2012. Uitgaande van die beperkingen moet het standpunt van appellante onjuist worden geacht dat het rapport, opgemaakt in verband met herindicatie voor de WSW, onvoldoende is verdisconteerd in de beoordeling van de arbeidsmogelijkheden. Daarbij wordt van doorslaggevend gewicht geacht dat bij het verrichten door appellante van de werkzaamheden bij Promen door die werkgever rekening wordt gehouden met haar individuele mogelijkheden wat betreft tempo en motoriek, zoals vermeld in het arbeidskundig rapport van 10 april 2013.
5.3.
Nu hetgeen door het Uwv primair aan de weigering van een arbeidsongeschiktheidsuitkering ten grondslag is gelegd, ertoe leidt dat die beslissing in rechte kan standhouden, wordt in hoger beroep aan een beoordeling van de geschiktheid van appellante voor de haar voorgehouden functies in het vrije bedrijfsleven niet toegekomen.
5.4.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak
Deze uitspraak is gedaan door P.H. Banda, in tegenwoordigheid van I. Mehagnoul als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2015.
(getekend) P.H. Banda
(getekend) I. Mehagnoul

NK