ECLI:NL:CRVB:2015:2661
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van WIA-uitkering en geschiktheid voor geselecteerde functies na beoordeling van medische beperkingen
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de weigering van een WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante, die zich op 5 april 2011 ziek meldde vanwege diverse klachten, waaronder buik- en psychische klachten, ontving eerder een uitkering op basis van de Werkloosheidswet. Na een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv op 22 maart 2013 vastgesteld dat appellante met ingang van 2 april 2013 geen recht heeft op een WIA-uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit werd ongegrond verklaard op 22 augustus 2013.
De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsartsen geen te geringe medische beperkingen hadden vastgesteld. Appellante heeft in hoger beroep opnieuw aangevoerd dat haar psychische beperkingen zijn onderschat, onderbouwd met een brief van haar psychiater. De Raad heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat de beschikbare medische gegevens voldoende inzicht geven in de beperkingen van appellante en dat de verzekeringsartsen op basis daarvan een juiste beoordeling hebben gemaakt.
De Raad concludeert dat appellante in staat moet worden geacht de werkzaamheden te verrichten die zijn verbonden aan de voor haar geselecteerde functies, en dat de door het CBBS gegenereerde signaleringen geen overschrijdingen van de belastbaarheid opleveren. Het hoger beroep van appellante wordt afgewezen en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.