ECLI:NL:CRVB:2015:2661

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 juli 2015
Publicatiedatum
7 augustus 2015
Zaaknummer
14/1208 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering en geschiktheid voor geselecteerde functies na beoordeling van medische beperkingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de weigering van een WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante, die zich op 5 april 2011 ziek meldde vanwege diverse klachten, waaronder buik- en psychische klachten, ontving eerder een uitkering op basis van de Werkloosheidswet. Na een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv op 22 maart 2013 vastgesteld dat appellante met ingang van 2 april 2013 geen recht heeft op een WIA-uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit werd ongegrond verklaard op 22 augustus 2013.

De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsartsen geen te geringe medische beperkingen hadden vastgesteld. Appellante heeft in hoger beroep opnieuw aangevoerd dat haar psychische beperkingen zijn onderschat, onderbouwd met een brief van haar psychiater. De Raad heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat de beschikbare medische gegevens voldoende inzicht geven in de beperkingen van appellante en dat de verzekeringsartsen op basis daarvan een juiste beoordeling hebben gemaakt.

De Raad concludeert dat appellante in staat moet worden geacht de werkzaamheden te verrichten die zijn verbonden aan de voor haar geselecteerde functies, en dat de door het CBBS gegenereerde signaleringen geen overschrijdingen van de belastbaarheid opleveren. Het hoger beroep van appellante wordt afgewezen en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 27 januari 2014, 13/5314 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 mei 2015. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde mr. B.J. Visser. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.P.F. Oosterbos.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, laatstelijk werkzaam als interieurverzorgster, heeft zich vanuit de situatie dat zij een uitkering ontving op grond van de Werkloosheidswet op 5 april 2011 ziek gemeld wegens diverse klachten, waaronder buikklachten en psychische klachten.
1.2.
Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 22 maart 2013 vastgesteld dat voor appellante met ingang van 2 april 2013 geen recht ontstaat op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 22 augustus 2013 (bestreden besluit), onder verwijzing naar rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Op grond van de beschikbare medische gegevens moet naar het oordeel van de rechtbank worden aangenomen dat de verzekeringsartsen bij appellante geen te geringe medische beperkingen hebben vastgesteld. Voorts is de rechtbank er voldoende van overtuigd dat de belastbaarheid van appellante in de aan de schatting ten grondslag gelegde functies niet wordt overschreden.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante opnieuw aangevoerd dat haar psychische beperkingen door de verzekeringsartsen zijn onderschat. Ter onderbouwing heeft zij nogmaals gewezen op de in bezwaar overgelegde brief van psychiater G.G. Hulsebos van 3 mei 2013.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat op grond van de beschikbare medische gegevens moet worden aangenomen dat de verzekeringsartsen bij appellante geen te geringe medische beperkingen hebben vastgesteld. In de verzekeringsgeneeskundige rapporten is inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd welke medische beperkingen appellante ondervindt voor het verrichten van arbeid en waarom zij psychisch niet meer beperkt wordt geacht. Uit de brief van psychiater Hulsebos van 21 december 2011 blijkt dat deze heeft vastgesteld dat bij appellante sprake is van een ernstig depressief beeld, zonder psychotische kenmerken. Appellante is somber. Er is sprake van anhedonie en uitzichtloosheid. Ook heeft appellante last van slaap- en concentratiestoornissen. Op 20 september 2012 heeft de psychiater vastgesteld dat het beter gaat met appellante. Appellante maakte volgens hem een wat levendigere indruk. Op 5 februari 2013 heeft appellante de psychiater verteld dat het duidelijk beter gaat. Volgens de psychiater is de mimiek van appellante verbeterd en is zij duidelijk helderder. Op grond van deze gegevens en eigen onderzoek heeft de verzekeringsarts vastgesteld dat de psychische klachten van appellante geleidelijk zijn opgeklaard door gebruik van medicatie. Er is derhalve geen reden om voor deze klachten aanvullende medische beperkingen op te nemen. Op 3 mei 2013 heeft de psychiater opnieuw gerapporteerd over de psychische klachten van appellante. Volgens de psychiater was er onlangs een schommeling in de stemming van appellante, in positieve zin. De laatste tijd gaat het echter weer matig tot slecht. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geeft deze informatie geen aanleiding om af te wijken van het primaire oordeel. Uit de laatste brief van de psychiater valt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet op te maken of het de laatste tijd beter of slechter gaat met appellante. De inhoud van de brief wordt op dit punt innerlijk tegenstrijdig geacht. Tijdens de hoorzitting is nog aangevoerd dat appellante sinds medio april 2013 dagelijks stemmen hoort. Uit de conclusie van de psychiater dat er geen psychotische kenmerken zijn, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep afgeleid dat de psychiater het horen van stemmen niet als een bepalend ziekteverschijnsel beschouwt. De rustige wijze waarop appellante melding maakt van het horen van deze stemmen, wijst er volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep op dat ook zij deze verschijnselen niet als ernstig beschouwt. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is er geen reden om aan te nemen dat de voor appellante vastgestelde belastbaarheid onjuist is. In hetgeen appellante heeft aangevoerd, ziet de Raad geen aanknopingspunten om het oordeel van de rechtbank over de vaststelling van de medische beperkingen van appellante voor onjuist te houden. De brief van de psychiater van 3 mei 2013 is naar het oordeel van de Raad niet innerlijk tegenstrijdig, maar de inhoud ervan geeft geen aanleiding te oordelen dat de psychische belastbaarheid van appellante is overschat. Voorts heeft appellante in beroep, noch in hoger beroep medische informatie overgelegd die twijfel wekt aan de beoordeling door de verzekeringsartsen.
4.2.
Uitgaande van de juistheid van de voor appellante vastgestelde belastbaarheid, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat appellante in staat moet worden geacht de werkzaamheden te verrichten die zijn verbonden aan de voor haar geselecteerde functies. In het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat appellante met inachtneming van haar beperkingen deze functies kan vervullen. Er is voldoende toegelicht dat de door het CBBS gegenereerde signaleringen geen overschrijdingen van de belastbaarheid opleveren.
4.3.
Gezien hetgeen is overwogen in 4.1 en 4.2 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door P.H. Banda, in tegenwoordigheid van J.R. van Ravenstein als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2015.
(getekend) P.H. Banda
(getekend) J.R. van Ravenstein

CVG