ECLI:NL:CRVB:2015:2663
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van WAO-uitkering en geschiktheid voor geselecteerde functies
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WAO-uitkering van appellant, die sinds 1999 arbeidsongeschikt is. Appellant heeft zich in 1999 gemeld met een gebroken arm, maar ontwikkelde later psychische klachten. Hij ontving een WAO-uitkering van 80 tot 100% tot het Uwv in 2012 besloot deze uitkering per 11 december 2012 te beëindigen, omdat appellant minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellant ging in beroep tegen dit besluit, maar de rechtbank verklaarde zijn beroep ongegrond, wat leidde tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
Tijdens de zitting op 11 mei 2015 heeft appellant, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht. Hij betoogde dat de verzekeringsartsen van het Uwv zijn psychische beperkingen hebben onderschat en dat er aanleiding was om een onafhankelijk medisch deskundige te benoemen. Het Uwv heeft verzocht de uitspraak van de rechtbank te bevestigen.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht geen twijfels had aan het medisch oordeel van de verzekeringsarts. De Raad concludeerde dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat zijn beperkingen ernstiger zijn dan door de verzekeringsarts werd aangenomen. De Raad bevestigde dat de verzekeringsarts op overtuigende wijze had gemotiveerd dat appellant psychisch niet beperkt was en dat er geen reden was om een deskundige te benoemen. De Raad oordeelde dat appellant in staat was de werkzaamheden te verrichten die verbonden zijn aan de geselecteerde functies, en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.