ECLI:NL:CRVB:2015:2663

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 juli 2015
Publicatiedatum
7 augustus 2015
Zaaknummer
14/1015 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WAO-uitkering en geschiktheid voor geselecteerde functies

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WAO-uitkering van appellant, die sinds 1999 arbeidsongeschikt is. Appellant heeft zich in 1999 gemeld met een gebroken arm, maar ontwikkelde later psychische klachten. Hij ontving een WAO-uitkering van 80 tot 100% tot het Uwv in 2012 besloot deze uitkering per 11 december 2012 te beëindigen, omdat appellant minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellant ging in beroep tegen dit besluit, maar de rechtbank verklaarde zijn beroep ongegrond, wat leidde tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

Tijdens de zitting op 11 mei 2015 heeft appellant, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht. Hij betoogde dat de verzekeringsartsen van het Uwv zijn psychische beperkingen hebben onderschat en dat er aanleiding was om een onafhankelijk medisch deskundige te benoemen. Het Uwv heeft verzocht de uitspraak van de rechtbank te bevestigen.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht geen twijfels had aan het medisch oordeel van de verzekeringsarts. De Raad concludeerde dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat zijn beperkingen ernstiger zijn dan door de verzekeringsarts werd aangenomen. De Raad bevestigde dat de verzekeringsarts op overtuigende wijze had gemotiveerd dat appellant psychisch niet beperkt was en dat er geen reden was om een deskundige te benoemen. De Raad oordeelde dat appellant in staat was de werkzaamheden te verrichten die verbonden zijn aan de geselecteerde functies, en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
29 januari 2014, 13/1928 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 mei 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. J.A.H. Blom. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door F. Eijmael.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, laatstelijk werkzaam als medewerker tuinbouw, heeft zich op 21 juni 1999 arbeidsongeschikt gemeld in verband met een gebroken arm. Nadien heeft appellant psychische klachten gekregen. Met ingang van 19 juni 2000 ontvangt appellant een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2.
Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig heronderzoek en een op verzoek van het Uwv door psychiater W.M.J. Hassing verrichte expertise, heeft het Uwv bij besluit van
10 oktober 2012 de WAO-uitkering van appellant met ingang van 11 december 2012 beëindigd, omdat appellant minder dan 15% arbeidsongeschikt wordt geacht.
1.3.
Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 4 april 2013 (bestreden besluit), onder verwijzing naar rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank zijn er geen aanknopingspunten om te twijfelen aan het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Voorts is er geen aanleiding om een onafhankelijk medisch deskundige te benoemen. De rechtbank is niet gebleken dat de door de arbeidsdeskundige aan de schatting ten grondslag gelegde functies niet passend zijn.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de verzekeringsartsen van het Uwv zijn psychische beperkingen hebben onderschat. Appellant stelt wel degelijk aan een psychische aandoening te lijden. Ter onderbouwing heeft appellant nogmaals gewezen op de rapporten van psychiater Z. Acherrat en de rapporten van psychiater M. El Haddouchi en een op zijn verzoek door psychiater C. Roose verrichte contra-expertise overgelegd. Volgens appellant heeft de rechtbank ten onrechte nagelaten om een onafhankelijk medisch deskundige te benoemen. Ook in hoger beroep heeft appellant verzocht om een deskundige te benoemen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen aanknopingspunten zijn om te twijfelen aan het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Terecht heeft de rechtbank overwogen dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn beperkingen ernstiger zijn dan de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aangenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op inzichtelijke en overtuigende wijze gemotiveerd waarom appellant psychisch niet beperkt wordt geacht. Volgens deze arts kan het standpunt dat appellant geen psychiatrische ziekte heeft gehandhaafd worden, omdat bij herhaling is vastgesteld dat het gedrag van appellant geen symptoom is van een ernstige psychiatrische stoornis. In 2012 is zowel door psychiater Hassing als psychiater M. Nijpels vastgesteld dat bij appellant geen sprake is van een dergelijke stoornis en dat er sterke aanwijzingen zijn voor simulatie. Ook op het spreekuur van de verzekeringsarts en op de hoorzitting zijn geen aanwijzingen voor een wezenlijk andere pathologie gevonden dan door deze psychiaters beschreven. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geeft het rapport afkomstig van psychiater Acherrat geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. Evenals de rechtbank ziet ook de Raad geen aanknopingspunten om deze beoordeling voor onjuist te houden, nu psychiater Acherrat na slechts summier contact met appellant te hebben gehad concludeert dat appellant lijdt aan paranoïde schizofrenie en depressief is, terwijl de verzekeringsartsen en psychiater Hassing op grond van uitvoerig onderzoek van oordeel zijn dat geen sprake is van een psychiatrisch ziektebeeld. Nu er geen reden was voor twijfel aan het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien om een onafhankelijk medisch deskundige te benoemen. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd en overgelegd, geeft evenmin reden voor twijfel aan het medisch oordeel van de verzekeringsartsen. Daarbij weegt zwaar dat onduidelijk is hoe psychiater El Haddouchi de diagnose psychotische stoornis NAO en depressie heeft kunnen stellen, nu uit zijn rapporten volgt dat hij geen contact heeft kunnen maken met appellant, terwijl ook uit de contra-expertise van psychiater Roose naar voren komt dat die onzeker is over een diagnose en dat hij het niet uitgesloten acht dat appellant simuleert. Er is dan ook geen aanleiding om een deskundige te benoemen.
4.2.
Uitgaande van de juistheid van de voor appellant vastgestelde belastbaarheid, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat appellant in staat moet worden geacht de werkzaamheden te verrichten die zijn verbonden aan de voor hem geselecteerde functies. In de arbeidskundige rapporten is inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat appellant met inachtneming van zijn beperkingen deze functies kan vervullen. De gesignaleerde overschrijdingen van de belastbaarheid van appellant zijn naar behoren gemotiveerd. Het verlies aan verdienvermogen is dus terecht op minder dan 15% geschat.
4.3.
Gezien hetgeen is overwogen in 4.1 en 4.2 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door P.H. Banda, in tegenwoordigheid van J. van Ravenstein als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2015.
(getekend) P.H. Banda
(getekend) J. van Ravenstein

CVG