ECLI:NL:CRVB:2015:2664

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 juli 2015
Publicatiedatum
7 augustus 2015
Zaaknummer
14/895 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering en geschiktheid voor geselecteerde functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 juli 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellant, die zich op 30 december 2010 ziek meldde vanwege toegenomen lage rugklachten en psychische klachten, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 14 februari 2013. Dit besluit stelde vast dat appellant met ingang van 27 december 2012 geen recht had op een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht.

De rechtbank had het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep voerde appellant aan dat zijn beperkingen door de verzekeringsarts bezwaar en beroep waren onderschat en dat hij niet in staat was om de voor hem geselecteerde functies te vervullen. Hij verzocht ook om de benoeming van een onafhankelijke medisch deskundige.

De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht geen aanknopingspunten had gezien om het verzekeringsgeneeskundige oordeel van het Uwv voor onjuist te houden. De rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep waren inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd. De Raad concludeerde dat appellant, rekening houdend met zijn beperkingen, in staat was de werkzaamheden te verrichten die verbonden waren aan de geselecteerde functies. Het hoger beroep van appellant werd dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

14/895 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
15 januari 2014, 13/7739 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te Leiden (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 mei 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. P.J.W. de Water. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.F. Bär.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, laatstelijk werkzaam als heftruckchauffeur, heeft zich op 30 december 2010 ziek gemeld vanwege toegenomen lage rugklachten. Nadien is ook melding gemaakt van psychische klachten.
1.2.
Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek, heeft het Uwv bij besluit van 14 februari 2013 vastgesteld dat voor appellant met ingang van 27 december 2012 geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 14 februari 2013 is bij besluit van
14 augustus 2013 (bestreden besluit), onder verwijzing naar rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn beperkingen als gevolg van zijn rug-, rechterhand-, hart- en psychische klachten door de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn onderschat. Voorts is hij niet in staat om de voor hem geselecteerde functies te vervullen. Ten slotte heeft appellant verzocht om een onafhankelijk medisch deskundige te benoemen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld geen aanknopingspunten te zien om het verzekeringsgeneeskundige oordeel voor onjuist te houden. In de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep is inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd welke beperkingen appellant ondervindt voor het verrichten van arbeid en waarom geen aanleiding bestaat om meer of verdergaande beperkingen aan te nemen dan neergelegd in de door deze arts aangepaste Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Over de rugklachten heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep overwogen dat appellant beperkt is voor zware rugbelasting en is aangewezen op fysiek niet te zwaar werk. Voorts heeft deze arts uiteengezet tot welke beperkingen de klachten aan de (niet-dominante) rechterhand leiden, zowel voor de hand in zijn geheel als per vinger afzonderlijk. Betreffende de hartklachten heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep overwogen dat geen sprake is van hartfalen. Bij de cardioloog komt appellant alleen voor de jaarlijkse controle en als hij zich zorgen maakt. Dit beleid is al jaren ongewijzigd. Over de psychische klachten heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten slotte overwogen dat uit het onderzoek van de verzekeringsarts, het eigen onderzoek, en de bevindingen van de behandelend psychiater R.W. Jessurun blijkt dat geen sprake is van een ernstig depressief beeld, maar van een matig ernstig beeld. Beperkingen op psychomentaal vlak zijn hierbij aannemelijk waarbij appellant belastbaar is te achten voor niet te stresserend werk. De Raad ziet in wat door appellant is aangevoerd geen aanknopingspunten voor twijfel aan het oordeel van de rechtbank over het verzekeringsgeneeskundig oordeel. Evenmin als in beroep, heeft appellant in hoger beroep medische informatie overgelegd waaruit blijkt dat zijn beperkingen zijn onderschat. Er bestaat dan ook geen aanleiding om een onafhankelijke medisch deskundige te benoemen.
4.2.
Uitgaande van de juistheid van de voor appellant vastgestelde en in de aangepaste FML weergegeven belastbaarheid, heeft de rechtbank terecht, onder verwijzing naar het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, geoordeeld dat appellant in staat moet worden geacht de werkzaamheden te verrichten die zijn verbonden aan de voor hem geselecteerde functies. In het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat appellant met inachtneming van zijn beperkingen, waaronder de beperkingen aan zijn rechterhand, deze functies kan vervullen. De signaleringen zijn naar behoren gemotiveerd.
4.3.
Gezien wat is overwogen in 4.1 en 4.2 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door P.H. Banda, in tegenwoordigheid van J.R. van Ravenstein als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2015.
(getekend) P.H. Banda
(getekend) J.R. van Ravenstein

NK