ECLI:NL:CRVB:2015:2717
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen intrekking bijstandsbesluit en terugvordering bijstandsuitkering
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraken van de rechtbank Amsterdam met betrekking tot de intrekking van zijn bijstandsuitkering op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) en de terugvordering van bijstandsuitkeringen. Appellant ontving sinds 21 januari 2010 bijstand, maar op 14 februari 2013 werd hij door de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam (DWI) aangetroffen tijdens een werkcontrole, waar hij verklaarde in de onderneming van zijn zoon te werken. Dit leidde tot een onderzoek door de DWI, dat resulteerde in een intrekkingsbesluit van 24 mei 2013, waarbij de bijstand met terugwerkende kracht werd ingetrokken vanaf 1 januari 2013. Appellant maakte hiertegen bezwaar, maar dit bezwaar werd niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat was ingediend. Daarnaast werd er een terugvorderingsbesluit genomen op 11 juni 2013, waarbij appellant werd verplicht om een bedrag van € 6.156,72 terug te betalen. Appellant voerde aan dat de terugvordering onevenredig was, maar de rechtbank oordeelde dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het intrekkingsbesluit niet-ontvankelijk en het beroep tegen het bruteringsbesluit ongegrond. In hoger beroep bevestigde de Centrale Raad van Beroep de uitspraken van de rechtbank, waarbij werd geoordeeld dat appellant geen nieuwe gronden had aangevoerd die de eerdere oordelen konden weerleggen. De Raad concludeerde dat de hoger beroepen niet slagen en dat de aangevallen uitspraken bevestigd moesten worden. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.