ECLI:NL:CRVB:2015:2721

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 augustus 2015
Publicatiedatum
12 augustus 2015
Zaaknummer
14/1859 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling aanvraag bijstandsverlening op basis van de Wet werk en bijstand na faillissement

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 augustus 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, die als directeur en werknemer werkzaam was voor een failliete BV, had op 14 juni 2013 een aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend. Het college van burgemeester en wethouders van Almere heeft de aanvraag buiten behandeling gesteld omdat appellant niet alle gevraagde gegevens had overgelegd. De rechtbank heeft het beroep tegen deze beslissing ongegrond verklaard.

Appellant betwist in hoger beroep dat hij in staat was de gevraagde gegevens te overleggen, omdat alle stukken met betrekking tot de failliete BV in beslag waren genomen. Hij stelde dat hij geen vermogen of inkomsten had en dat zijn privérekeningen geblokkeerd waren. De Raad overweegt dat het college op basis van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de aanvraag buiten behandeling mocht stellen, omdat de verstrekte gegevens onvoldoende waren voor een goede beoordeling. De Raad concludeert dat appellant redelijkerwijs in staat had moeten zijn om de gevraagde jaarbalans en winst- en verliesrekening over 2010 te overleggen, aangezien er jaarstukken van dat jaar beschikbaar waren.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

14/1859 WWB
Datum uitspraak: 11 augustus 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
19 februari 2014, 13/5724 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Almere (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H. Zahi, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 juni 2015. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant was als directeur en werknemer werkzaam voor [BV] Bij vonnis van
21 mei 2013 is [BV] in staat van faillissement verklaard.
1.2.
Appellant heeft zich op 14 juni 2013 gemeld voor een aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB).
1.3.
Het college heeft appellant bij brief van 10 juli 2013 verzocht de daarin genoemde bewijsstukken binnen vijf werkdagen te overleggen. Op 16 juli 2013 heeft appellant een aantal stukken overgelegd.
1.4.
Bij besluit van 19 juli 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 23 september 2013, (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag van appellant buiten behandeling gesteld. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant niet alle gevraagde gegevens heeft overgelegd. Appellant heeft onder meer de gevraagde bankafschriften of bewijsstukken van alle rekeningnummers, afschriften van de zakenrekening en de laatste jaarbalans en
winst- en verliesrekening (over de laatste drie jaar) niet overgelegd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij betwist
- samengevat - dat hij redelijkerwijs in staat was de gevraagde gegevens over te leggen. Alle stukken met betrekking tot [BV] waren immers in beslag genomen en een financiële administratie na 2010 is niet voorhanden. Verder kan hij zijn persoonlijke financiële omstandigheden niet aantonen omdat alle privérekeningen geblokkeerd zijn. Appellant stelt dat hij geen vermogen of inkomsten heeft.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Van een onvolledige of ongenoegzame aanvraag is onder andere sprake indien onvoldoende gegevens of bescheiden worden verstrekt om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, gaat het daarbij om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
4.2.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat de bij appellant opgevraagde en door hem nog niet ingeleverde stukken noodzakelijk waren voor een goede beoordeling van de aanvraag.
4.3.
Niet in geschil is dat appellant niet alle door het college gevraagde gegevens heeft verstrekt. De stelling van appellant dat hij niet in staat was een deel van de gevraagde stukken te overleggen omdat deze zich bij de curator bevonden, treft geen doel. De curator heeft immers verklaard dat appellant kopieën van de inbeslaggenomen stukken had kunnen opvragen. De grond van appellant dat hij geen stukken kan overleggen die er niet zijn, nu er geen financiële administratie van [BV] van na 2010 voorhanden is, slaagt evenmin. Het college heeft verzocht om stukken met betrekking tot de vennootschap van de afgelopen drie jaar. Volgens het openbaar faillissementsverslag van 7 oktober 2013 zijn er jaarstukken van 2010. Appellant moet dan ook redelijkerwijs in staat zijn geweest de door het college gevraagde jaarbalans en winst- en verliesrekening over 2010 over te leggen. Voorts heeft appellant zijn stelling dat alle privérekeningen zijn geblokkeerd niet met stukken onderbouwd. Uit het in hoger beroep overgelegde rekeningoverzicht, nog daargelaten dat dit niet binnen de door het college gestelde termijn is overgelegd, blijkt dit evenmin.
4.4.
Uit 4.2 en 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.M.G. Hink, in tegenwoordigheid van C. Moustaïne als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 augustus 2015.
(getekend) G.M.G. Hink
(getekend) C. Moustaïne

HD