ECLI:NL:CRVB:2015:2747
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsongeschiktheid van zelfstandig metselaar en de gevolgen voor ZW-uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 augustus 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de arbeidsongeschiktheid van een appellant die als zelfstandig metselaar werkzaam was. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat de appellant doorlopend ongeschikt werd geacht voor zijn verzekerde arbeid als fulltime zelfstandig metselaar, wat leidde tot een korting op zijn Ziektewet (ZW)-uitkering. De appellant had tijdens zijn ziekteperiode aanpassingen in zijn werkzaamheden gemaakt en voerde aan dat hij niet vanaf 8 juli 2010 als doorlopend arbeidsongeschikt kon worden aangemerkt, omdat hij ook andere werkzaamheden verrichtte naast het metselen.
De Raad heeft de argumenten van de appellant beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht oordeelde dat het Uwv van een juiste werkbelasting is uitgegaan. De rechtbank had vastgesteld dat de appellant door terugkerende elleboogklachten niet meer geschikt was voor het werk van zelfstandig metselaar. De Raad oordeelde dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij op of na 8 juli 2010 volledig geschikt was voor zijn werk. De verzekeringsarts had voldoende gemotiveerd dat de appellant door zijn elleboogklachten ongeschikt was voor zijn werkzaamheden. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak benadrukt het belang van een juiste vaststelling van de maatgevende arbeid en de rol van medische onderzoeken in de beoordeling van arbeidsongeschiktheid. De Raad bevestigde dat de appellant niet in staat was om zijn werkzaamheden als zelfstandig metselaar volledig te hervatten, ondanks dat hij vanaf 25 oktober 2011 zonder verzuim had gewerkt.