ECLI:NL:CRVB:2015:2750

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 augustus 2015
Publicatiedatum
14 augustus 2015
Zaaknummer
13/5931 WWAJ-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Rechters
  • C.W.J. Schoor
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over de weigering van een Wajong-uitkering en de beoordeling van jonggehandicapte status

In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep, gedateerd 14 augustus 2015, wordt de weigering van een Wajong-uitkering aan appellant besproken. Appellant had op 11 februari 2011 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, omdat hij sinds zijn zeventiende arbeidsongeschikt was door astmaklachten, slaapproblemen en psychische klachten. Het Uwv had op 16 mei 2011 de aanvraag afgewezen, met de stelling dat appellant in staat werd geacht meer dan 75% van het wettelijk minimumloon te verdienen. Dit besluit werd in bezwaar door het Uwv op 29 september 2011 gehandhaafd.

De rechtbank Noord-Holland oordeelde dat de verzekeringsgeneeskundige rapporten die aan het besluit ten grondslag lagen, niet onzorgvuldig waren. De rechtbank vernietigde echter het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand. In hoger beroep voerde appellant aan dat hij voor zijn achttiende levensjaar al ernstige slaapproblemen had, maar de Raad oordeelde dat het Uwv onvoldoende had beoordeeld of appellant alsnog als jonggehandicapte kon worden aangemerkt op basis van de Wet Wajong.

De Raad concludeert dat het Uwv de gebreken in de motivering van het bestreden besluit moet herstellen. De Raad benadrukt dat het Uwv moet beoordelen of appellant, gezien zijn laattijdige aanvraag, alsnog als jonggehandicapte kan worden aangemerkt en of hij recht heeft op arbeidsondersteuning. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door C.W.J. Schoor, met W. de Braal als griffier.

Uitspraak

13/5931 WWAJ-T
Datum uitspraak: 14 augustus 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 26 september 2013, 11/2941 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.A. van Heijningen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 mei 2015. Namens appellant is verschenen mr. Van Heijningen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M. Sluijs.

OVERWEGINGEN

1.1.
Op 11 februari 2011 heeft appellant, geboren [in] 1985, een aanvraag op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong) ingediend, omdat hij vanaf zijn zeventiende verjaardag arbeidsongeschikt was als gevolg van astmaklachten, slaapproblemen en psychische klachten. Op grond van verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 16 mei 2011 afwijzend beslist op het verzoek van appellant, onder de overweging dat appellant in staat wordt geacht meer dan 75% van het wettelijk minimumloon te verdienen. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij beslissing op bezwaar van 29 september 2011 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.1.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de verzekeringsgeneeskundige rapporten van 7 april 2011 en 29 september 2011, die aan het bestreden besluit ten grondslag liggen, niet onzorgvuldig tot stand zijn gekomen. De verzekeringsartsen van het Uwv hebben het dossier bestudeerd. De verzekeringsarts heeft appellant onderzocht en de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de hoorzitting bijgewoond. De aanwezige medische informatie afkomstig van huisarts, psycholoog en neuroloog is door hen bij de beoordeling betrokken. Er zijn voldoende (medische) gegevens voorhanden om op een verantwoorde wijze tot een afgewogen medisch oordeel te komen en een inschatting van de belastbaarheid van appellant te maken. Uit die gegevens kan niet worden afgeleid dat voor appellant meer of verdergaande beperkingen voor het verrichten van arbeid opgenomen hadden moeten worden in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 7 april 2011. Evenmin zijn er aanwijzingen voor een doorlopende arbeidsongeschiktheid gedurende de wachttijd van 52 weken in de periode na
28 april 2002.
2.2.
Uitgaande van de juistheid van de FML heeft de rechtbank geoordeeld dat een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van het Uwv in een rapport van 31 mei 2013 voldoende heeft gemotiveerd dat de voor de schatting geselecteerde functies geschikt zijn voor appellant.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd onder de overweging dat het Uwv eerst in de beroepsfase de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit afdoende heeft toegelicht. Zij heeft de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten en beslissingen genomen over vergoeding van proceskosten en griffierecht.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij voor zijn achttiende levensjaar al last had van ernstige slaapproblemen. Ter onderbouwing hiervan heeft hij verwezen naar de al eerder overgelegde informatie van 24 maart 2010 en 30 maart 2012 van neuroloog H.L. Hamburger. Gezien de discrepantie tussen de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en die neuroloog had het voor de hand gelegen dat de rechtbank een deskundige had benoemd. Door de ernstige slaapproblemen is appellant niet in staat de geduide functies te vervullen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1.
Gelet op de datum van de aanvraag, 11 februari 2011, en de geboortedatum van appellant, zijn op deze aanvraag van toepassing de bepalingen van hoofdstuk 2, van de Wet Wajong. Er is sprake van een laattijdige aanvraag.
4.2.
Uit het samenstel van de artikelen 2:3, eerste lid, aanhef en onder a, 2:5, eerste lid en 2:15, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet Wajong vloeit voort dat de beoordeling van de vraag of een jonggehandicapte in staat is gebleven 75% van het maatmaninkomen te verdienen, dient te zijn gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en voor zover nodig een arbeidskundig onderzoek.
4.3.1.
Volgens het verzekeringsgeneeskundige rapport van 7 april 2011 heeft de verzekeringsarts haar onderzoek gericht op de bij appellant voor zijn 17e verjaardag, 28 april 2002, en bij einde wachttijd aanwezige medische beperkingen. Zij heeft een FML opgesteld waarbij rekening is gehouden met beperkingen van appellant voor het verrichten van arbeid als gevolg van astmatische klachten, die al bestonden toen hij 17/18 jaar oud was en sindsdien onafgebroken hebben bestaan. Uit het verzekeringsgeneeskundig rapport van
29 september 2011 valt af te leiden dat behalve de verzekeringsarts ook de verzekeringsarts bezwaar en beroep aandacht heeft besteed aan de vraag of de slaapproblemen en de psychische klachten zich hebben voorgedaan omstreeks de 17e verjaardag van appellant. Laatst genoemde arts is tot de conclusie gekomen dat de verzekeringsarts in de FML voor die slaapproblemen en psychische klachten terecht geen beperkingen heeft opgenomen, terwijl een beperking in werktijden op grond van de destijds al wel bestaande astmaklachten niet is aangewezen. Uit de door appellant overgelegde gegevens over zijn slaapproblemen, zijn psychische problemen, het te laat verschijnen op school en werk en de ondertoezichtstelling blijkt dat er wel functioneringsproblemen zijn gesignaleerd in de periode 2002-2003, maar dat een medische oorzaak niet is vastgesteld. Pas in 2004 heeft de huisarts voor het eerst enkele notities over slaapproblemen gemaakt en uit telefonisch overleg tussen de verzekeringsarts en de huisarts op 31 maart 2011 kwam naar voren dat er eerst in 2009 klachten van appellant waren over ernstige slaapproblemen. De behandelend neuroloog heeft in zijn brief van
24 maart 2010 vermeld dat appellant anamnestisch al meer dan tien jaar inslaapklachten heeft. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is daarmee niet geobjectiveerd dat appellant al sinds 2000 slaapproblemen heeft waarvoor beperkingen in de FML hadden moeten worden opgenomen.
4.3.2.
Er is geen grond om het inzichtelijk gemotiveerde verzekeringsgeneeskundige oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de periode van 28 april 2002 tot en met
52 weken nadien voor onjuist te houden. In hoger beroep heeft appellant zijn claim dat hij vanwege ernstige slaapproblemen als jonggehandicapte moet worden aangemerkt niet nader onderbouwd met medische informatie die nog niet in de beschouwingen van het Uwv over zijn gezondheidssituatie in 2002-2003 zijn betrokken. Er is dan ook geen aanleiding om een deskundige te benoemen.
4.3.3.
Voor zover het bestreden besluit ziet op de periode van 28 april 2002 tot en met
52 weken nadien is het, gelet op de overwegingen 4.3.1 en 4.3.2, gebaseerd op een deugdelijke medische grondslag.
4.4.
Het oordeel van de rechtbank dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 31 mei 2013 afdoende heeft gemotiveerd dat de geselecteerde functies geschikt zijn voor appellant, volgt de Raad niet. De arbeidskundige onderbouwing is onvoldoende, aangezien aan de schatting functies ten grondslag zijn gelegd die zijn geselecteerd voor de ingangsdatum van eventuele arbeidsondersteuning in 2011 en actualiseringsdata hebben uit de jaren 2010 en 2011, terwijl de 18e verjaardag van appellant viel op 28 april 2003.
4.5.1.
Voorts overweegt de Raad dat ook indien uit de beoordeling, als bedoeld in artikel 2:3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet Wajong, zou voortvloeien dat appellant niet kan worden aangemerkt als jonggehandicapte, dit niet zonder meer betekent dat hij niet alsnog als jonggehandicapte kan worden aangemerkt op grond van artikel 2:3, tweede lid, van de Wet Wajong. Verwezen wordt naar de uitspraak van de Raad van 5 september 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3041.
4.5.2.
Uit de tekst van deze bepaling en de toelichting daarop (Kamerstukken II 2008/09,
32 780, nr. 3, p. 40 en 41) volgt dat de ingezetene die geen jonggehandicapte in de zin van het eerste lid is, alsnog jonggehandicapte wordt indien hij binnen vijf jaar alsnog aan de voorwaarden van het eerste lid gaat voldoen. Deze termijn van vijf jaar gaat lopen op het moment waarop de periode van 52 weken, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b, is geëindigd, derhalve op de dag waarop de ingezetene jonggehandicapte zou zijn geworden wanneer hij aan de voorwaarden zou hebben voldaan. Daarbij geldt wel als eis dat het verlies aan arbeidscapaciteit een gevolg is van dezelfde oorzaak die al aanwezig was na afloop van de termijn van 52 weken, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b.
4.5.3.
Dat betekent in dit geval, waarin sprake is van een laattijdige aanvraag, dat het Uwv tevens had moeten beoordelen of appellant op grond van artikel 2:3, tweede lid, van de Wet Wajong alsnog kan worden aangemerkt als jonggehandicapte en of appellant in aanmerking komt voor arbeidsondersteuning omdat hij sinds de dag waarop hij jonggehandicapte werd niet in staat is gebleven meer dan 75% van het maatmanloon te verdienen, als bedoeld in artikel 2:15, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet Wajong. Het Uwv heeft dit onvoldoende kenbaar gedaan. In dit verband wijst de Raad er nog op dat uit de stukken naar voren komt dat er sprake was van een ziekmelding van appellant op 3 mei 2005 uit zijn werkzaamheden bij Maatwerk.
5. Uit hetgeen in 4.4 tot en met 4.5.3 is overwogen, vloeit voort dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd. De Raad ziet aanleiding het Uwv op te dragen de gebreken in de motivering van het bestreden besluit te herstellen. Bij het herstellen van het in 4.5.3 geconstateerde gebrek dient het Uwv uit te gaan van de inmiddels verstreken termijn van
52 weken na 28 april 2002 en vijf jaar nadien.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep draagt het Uwv op binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak de gebreken in het besluit van 29 september 2011 te herstellen overeenkomstig hetgeen de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor, in tegenwoordigheid van W. de Braal als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 augustus 2015.
(getekend) C.W.J. Schoor
(getekend) W. de Braal

NK