Uitspraak
mr. M. Sluijs.
OVERWEGINGEN
28 april 2002.
29 september 2011 valt af te leiden dat behalve de verzekeringsarts ook de verzekeringsarts bezwaar en beroep aandacht heeft besteed aan de vraag of de slaapproblemen en de psychische klachten zich hebben voorgedaan omstreeks de 17e verjaardag van appellant. Laatst genoemde arts is tot de conclusie gekomen dat de verzekeringsarts in de FML voor die slaapproblemen en psychische klachten terecht geen beperkingen heeft opgenomen, terwijl een beperking in werktijden op grond van de destijds al wel bestaande astmaklachten niet is aangewezen. Uit de door appellant overgelegde gegevens over zijn slaapproblemen, zijn psychische problemen, het te laat verschijnen op school en werk en de ondertoezichtstelling blijkt dat er wel functioneringsproblemen zijn gesignaleerd in de periode 2002-2003, maar dat een medische oorzaak niet is vastgesteld. Pas in 2004 heeft de huisarts voor het eerst enkele notities over slaapproblemen gemaakt en uit telefonisch overleg tussen de verzekeringsarts en de huisarts op 31 maart 2011 kwam naar voren dat er eerst in 2009 klachten van appellant waren over ernstige slaapproblemen. De behandelend neuroloog heeft in zijn brief van
24 maart 2010 vermeld dat appellant anamnestisch al meer dan tien jaar inslaapklachten heeft. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is daarmee niet geobjectiveerd dat appellant al sinds 2000 slaapproblemen heeft waarvoor beperkingen in de FML hadden moeten worden opgenomen.
52 weken nadien voor onjuist te houden. In hoger beroep heeft appellant zijn claim dat hij vanwege ernstige slaapproblemen als jonggehandicapte moet worden aangemerkt niet nader onderbouwd met medische informatie die nog niet in de beschouwingen van het Uwv over zijn gezondheidssituatie in 2002-2003 zijn betrokken. Er is dan ook geen aanleiding om een deskundige te benoemen.
52 weken nadien is het, gelet op de overwegingen 4.3.1 en 4.3.2, gebaseerd op een deugdelijke medische grondslag.
32 780, nr. 3, p. 40 en 41) volgt dat de ingezetene die geen jonggehandicapte in de zin van het eerste lid is, alsnog jonggehandicapte wordt indien hij binnen vijf jaar alsnog aan de voorwaarden van het eerste lid gaat voldoen. Deze termijn van vijf jaar gaat lopen op het moment waarop de periode van 52 weken, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b, is geëindigd, derhalve op de dag waarop de ingezetene jonggehandicapte zou zijn geworden wanneer hij aan de voorwaarden zou hebben voldaan. Daarbij geldt wel als eis dat het verlies aan arbeidscapaciteit een gevolg is van dezelfde oorzaak die al aanwezig was na afloop van de termijn van 52 weken, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b.
52 weken na 28 april 2002 en vijf jaar nadien.