ECLI:NL:CRVB:2015:2752

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 augustus 2015
Publicatiedatum
14 augustus 2015
Zaaknummer
14/979 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Ch. van Voorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering na zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek met passende functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 augustus 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. Appellante, die zich op 30 maart 2010 ziek meldde met gewrichtsklachten, ontving voorheen een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Na een verzekeringsgeneeskundig onderzoek concludeerde het Uwv op 5 maart 2012 dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was, waardoor zij geen recht had op een WIA-uitkering. Appellante maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond op 2 november 2012.

De rechtbank Limburg verklaarde het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond. In hoger beroep betoogde appellante dat haar beperkingen waren onderschat en dat er geen duidelijke diagnose was gesteld, wat niet betekende dat er geen sprake was van ziekte of gebrek. De Raad oordeelde dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de beperkingen van appellante correct waren vastgesteld. De Raad bevestigde dat de voorgehouden functies medisch passend waren, en dat de verzekeringsartsen de medische informatie correct hadden geïnterpreteerd.

De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door Ch. van Voorst, in tegenwoordigheid van griffier H.J. Dekker.

Uitspraak

14/979 WIA
Datum uitspraak: 14 augustus 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
6 januari 2014, 12/1802 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. K.E.J. Dohmen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juli 2015. Appelante is verschenen, bijgestaan door mr. S.C. van Heerd, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door P.C.P. Veldman.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was laatstelijk werkzaam als customer service medewerkster. Vanuit de situatie dat appellante een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving, heeft zij zich op 30 maart 2010 ziek gemeld met gewrichtsklachten. Na onderzoek heeft een verzekeringsarts van het Uwv in een rapport van 7 februari 2012 geconcludeerd dat de gewrichtsklachten chronisch van aard zijn en beperkingen geven in het dagelijks functioneren. Ook heeft appellante beperkingen als gevolg van psychische klachten. Bij besluit van
5 maart 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante met ingang van 27 maart 2012 geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep onderschrijft de bevindingen van de verzekeringsarts. Bij besluit van 2 november 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 5 maart 2012 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep betoogd dat haar beperkingen zijn onderschat. Dat artsen bij appellante geen diagnose kunnen stellen, wil nog niet zeggen dat er geen sprake is van ziekte of gebrek. Als het gaat om een moeilijk objectiveerbare aandoening moeten en kunnen ook klachten zonder duidelijke oorzaak leiden tot de conclusie dat beperkingen aanwezig zijn te achten als gevolg van ziekte of gebrek. In deze zaak had moeten worden onderkend dat aan de eis van objectivering is voldaan ook al is hier niet geheel duidelijk aan welke ziekte of gebrek het onvermogen om arbeid te verrichten valt toe te schrijven. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante een brief van 29 januari 2015 en
18 juni 2015 van de reumatoloog overgelegd.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De verzekeringsarts heeft appellante gezien en onderzocht op het spreekuur, dossieronderzoek verricht en informatie uit de behandelend sector betrokken in de beoordeling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de hoorzitting in bezwaar bijgewoond, dossieronderzoek verricht en de in bezwaar overgelegde medische informatie uit de behandelend sector betrokken in zijn beoordeling. Dat de arts in het kader van de Ziektewet in 2010 meer beperkingen heeft aangenomen dan door de verzekeringsarts in het kader van de Wet WIA in Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 15 februari 2012 is gedaan, betekent niet dat, mede gezien het tijdsverloop, de beperkingen van appellante in het kader van de Wet WIA onjuist zijn vastgesteld. Verder heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat uit de medische stukken, waaronder die van de behandelend sector, naar voren komt dat aan de klachten van appellante geen duidelijk objectiveerbare organische verklaring kan worden toegeschreven, althans de beschikbare medische informatie biedt daarvoor onvoldoende basis. Desondanks heeft de verzekeringsarts in de FML van 15 februari 2012 beperkingen neergelegd. Tot op zekere hoogte is dus rekening gehouden met de persoonlijke klachtenbeleving van appellante. Zoals de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 14 februari 2013 terecht opmerkt is er door het aannemen van beperkingen bij appellante feitelijk invulling gegeven aan de Richtlijn medisch arbeidsongeschiktheidscriterium. Dat appellante van mening is dat méér beperkingen aangenomen hadden moeten worden doet daar, zoals de rechtbank terecht opmerkt, niets aan af. Niet is gebleken dat de verzekeringsartsen de overgelegde medische informatie onjuist hebben uitgelegd of dat de informatie uit de behandelend sector in de omschrijving van de medische beperkingen onjuist zou zijn uitgelegd. De door appellante in hoger beroep overgelegde medische stukken geven geen aanleiding te twijfelen aan de visie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Deze stukken zien op een datum geruime tijd na de datum in geding. De Raad heeft geen aanleiding om af te wijken van het oordeel van de rechtbank dat de beperkingen van appellante juist zijn vastgesteld.
4.2.
In hetgeen in 4.1 is overwogen ligt besloten dat de Raad het voor zijn oordeelsvorming niet noodzakelijk heeft geacht het verzoek van appellante in te willigen om onderzoek door een medisch deskundige te gelasten.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de voor appellante vastgestelde belastbaarheid in de FML van 15 februari 2012 heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de aan appellante voorgehouden functies voor haar in medisch opzicht als passend kunnen worden aangemerkt. De medische geschiktheid van de geduide functies is door de arbeidsdeskundige en arbeidsdeskundige bezwaar en beroep deugdelijk gemotiveerd.
4.4.
Uit hetgeen is overwogen onder 4.1, 4.2 en 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 augustus 2015.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) H.J. Dekker

NK