ECLI:NL:CRVB:2015:2755
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- Rechtspraak.nl
Herziening van WAO-uitkering en deugdelijkheid van verzekeringsgeneeskundige beoordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 augustus 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellant, die sinds 1998 een WAO-uitkering ontvangt, heeft in 2011 opnieuw ziek gemeld vanwege gewrichtsklachten en slaapapneu. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft na onderzoek de WAO-uitkering van appellant herzien, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld op 35 tot 45%. Appellant was het niet eens met deze herziening en heeft bezwaar gemaakt, wat door het Uwv ongegrond werd verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen dit besluit eveneens ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn beperkingen door het Uwv zijn onderschat en dat de voorgehouden functies niet geschikt zijn. Hij betwist ook de juistheid van het maatmaninkomen dat door het Uwv is vastgesteld. De Raad heeft de argumenten van appellant beoordeeld en geconcludeerd dat de verzekeringsgeneeskundige beoordeling zorgvuldig en deugdelijk is uitgevoerd. De verzekeringsarts heeft dossierstudie verricht en relevante medische informatie betrokken in zijn beoordeling. De Raad heeft vastgesteld dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid van appellant en dat de aan hem voorgehouden functies in overeenstemming zijn met deze belastbaarheid.
De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.