ECLI:NL:CRVB:2015:2755

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 augustus 2015
Publicatiedatum
14 augustus 2015
Zaaknummer
14/2533 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Ch. van Voorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en deugdelijkheid van verzekeringsgeneeskundige beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 augustus 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellant, die sinds 1998 een WAO-uitkering ontvangt, heeft in 2011 opnieuw ziek gemeld vanwege gewrichtsklachten en slaapapneu. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft na onderzoek de WAO-uitkering van appellant herzien, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld op 35 tot 45%. Appellant was het niet eens met deze herziening en heeft bezwaar gemaakt, wat door het Uwv ongegrond werd verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen dit besluit eveneens ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn beperkingen door het Uwv zijn onderschat en dat de voorgehouden functies niet geschikt zijn. Hij betwist ook de juistheid van het maatmaninkomen dat door het Uwv is vastgesteld. De Raad heeft de argumenten van appellant beoordeeld en geconcludeerd dat de verzekeringsgeneeskundige beoordeling zorgvuldig en deugdelijk is uitgevoerd. De verzekeringsarts heeft dossierstudie verricht en relevante medische informatie betrokken in zijn beoordeling. De Raad heeft vastgesteld dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid van appellant en dat de aan hem voorgehouden functies in overeenstemming zijn met deze belastbaarheid.

De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

14/2533 WAO
Datum uitspraak: 14 augustus 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
27 maart 2014, 13/9270 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juli 2015. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.F. Bär.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is op 3 juli 1997 uitgevallen voor het werk van stuwadoor wegens rugklachten. Appellant is per 2 juli 1998 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35 %.
1.2.
Appellant heeft zich op 1 april 2011, vanuit de situatie dat hij een uitkering ontving op grond van de Werkloosheidswet, ziek gemeld in verband met gewrichtsklachten, naast de al bestaande rugklachten en slaapapneu. Nadat appellant de wettelijke wachttijd had volbracht heeft een verzekeringsarts van het Uwv geconcludeerd dat er bij appellant verminderde benutbare mogelijkheden zijn als rechtstreeks gevolg van ziekte of gebrek. Appellant heeft beperkingen voor het verrichten van arbeid in verband met de gewrichtsklachten aan de handen en voeten. Een urenbeperking in verband met de slaapapneu kan op basis van informatie van de longarts niet worden geobjectiveerd. Na arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 11 april 2013 de WAO-uitkering van appellant met ingang van
29 maart 2013 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.3.
Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek in bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 8 oktober 2013 (bestreden besluit) het bezwaar van appellant tegen het besluit van 11 april 2013 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep verwezen naar zijn gronden van beroep. Verder heeft appellant aangevoerd dat zijn beperkingen zoals opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) door het Uwv zijn onderschat. De voor hem geduide voorbeeldfuncties zijn niet geschikt. Het maatmaninkomen waarvan door het Uwv bij de schatting is uitgegaan is niet juist vastgesteld. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant medische stukken overgelegd.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het bestreden besluit is gebaseerd op een zorgvuldige en deugdelijke verzekeringsgeneeskundige grondslag. De verzekeringsarts heeft dossierstudie verricht, informatie van de behandelend sector betrokken in zijn beoordeling en appellant gezien en onderzocht op het spreekuur. De rechtbank wijst er terecht op dat de verzekeringsarts, naast de reeds in het dossier aanwezige medische gegevens, informatie heeft opgevraagd bij de longarts en die informatie heeft ontvangen bij brief van 31 januari 2013, waarin deze arts tevens inlichtingen heeft verwerkt van de neuroloog van 18 december 2012. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dossieronderzoek verricht en de in het dossier aanwezige informatie van de behandelend sector betrokken in zijn heroverweging betrokken. De verzekeringsartsen hebben de klachten van appellant in beschouwing genomen en in verband daarmee heeft de verzekeringsarts beperkingen opgenomen in de FML. De verzekeringsarts bezwaar en beroep wijst er op dat de verzekeringsarts forse beperkingen heeft aangenomen voor het gebruik van de handen en acht het op basis van het door hem verrichte dossieronderzoek niet aannemelijk dat er meer beperkingen zijn. Ook voor de slaapapneu is er volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep op basis van de beschikbare informatie van de longarts en neuroloog geen aanleiding om meer beperkingen aan te nemen dan al is gedaan door de verzekeringsarts. De verzekeringsarts acht op basis van de voorhanden zijnde gegevens een urenbeperking niet geobjectiveerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder vermeld dat appellant niet voldoet aan de criteria van het Schattingsbesluit om hem op medische gronden volledig arbeidsongeschikt te beschouwen. Er is voor appellant geen sprake van bedlegerigheid, ADL-afhankelijkheid, opname of een volledig onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren op grond van een ernstige psychische stoornis. Er is in het betoog van appellant geen aanleiding gevonden voor twijfel aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
4.2.
De door appellant in hoger beroep overgelegde medische stukken geven geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de door de verzekeringsartsen vastgestelde belastbaarheid van appellant. De verzekeringsarts bezwaar en beroep merkt in zijn rapport van 1 september 2014 terecht op dat de stukken niet zien op de datum in geding. Verder merkt deze arts op dat de stukken informatie bevatten waar reeds rekening mee is gehouden bij de beoordeling van de belastbaarheid van appellant en dat deze stukken geen nieuw licht werpen op de zaak. Er is rekening gehouden met de slaapapneu, de rugklachten en de gewrichtsklachten. Er is geen aanleiding deze constatering voor onjuist te houden.
4.3.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat voldoende is gemotiveerd dat de aan appellant voorgehouden functies in overeenstemming zijn met de belastbaarheid van appellant zoals omschreven in de FML van 6 februari 2013. Appellant heeft zijn stelling, dat het maatmaninkomen waarvan door het Uwv bij de schatting is uitgegaan niet juist is vastgesteld, niet onderbouwd. In hetgeen door appellant is aangevoerd, is geen aanleiding gevonden te twijfelen aan de juistheid van het door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in acht genomen maatmaninkomen.
4.4.
Uit hetgeen is overwogen onder 4.1, 4.2 en 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 augustus 2015.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) H.J. Dekker

NK