ECLI:NL:CRVB:2015:2757

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 augustus 2015
Publicatiedatum
17 augustus 2015
Zaaknummer
13/6262 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen schorsing en terugvordering van Wajong-uitkering op basis van polisadministratie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot zijn Wajong-uitkering. Appellant, geboren in 1982, had in 2000 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering vanwege psychische klachten. Het Uwv had vastgesteld dat hij recht had op een uitkering, maar in 2012 werd deze uitkering geschorst en verlaagd op basis van gegevens uit de polisadministratie van Suwinet. Appellant betwistte de juistheid van deze gegevens en stelde dat hij geen inkomen had genoten in de relevante periode, en dat er mogelijk sprake was van persoonsverwisseling met zijn broer.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv terecht had gehandeld op basis van de gegevens uit de polisadministratie. De Raad stelde vast dat appellant geen concrete en verifieerbare gegevens had aangedragen om zijn standpunt te onderbouwen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Uwv de schorsing en terugvordering van de uitkering op juiste gronden had uitgevoerd. De Raad bevestigde deze uitspraak en wees het verzoek tot schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan in het openbaar op 7 augustus 2015.

Uitspraak

13/6262 WWAJ, 13/6263 WWAJ
Datum uitspraak: 7 augustus 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Noord-Nederland van
10 oktober 2013, 13/410 en 13/411 (aangevallen uitspraken)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juni 2015. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.Tj. van Dalen, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door P.J. Langius.

OVERWEGINGEN

1. Appellant, geboren [in] 1982, heeft op 16 augustus 2000 een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening gehandicapten (Wajong) ingediend in verband met psychische klachten. Bij besluit van 31 oktober 2000 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant per 30 juni 2000 in aanmerking komt voor een Wajong-uitkering. Daarbij is de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 80 tot 100%.
1.2.
Bij besluit van 21 november 2012 heeft het Uwv de uitkering van appellant met ingang van 1 december 2012 geschorst en bij wijze van voorschot naar een lager bedrag per maand uitbetaald. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 16 april 2013 (bestreden besluit I) ongegrond verklaard.
1.3.
Bij besluit van 3 december 2012 heeft het Uwv de uitkering van appellant met ingang van 16 juli 2012 uitbetaald naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65% en de over de periode van 16 juli 2012 tot en met 4 november 2012 onverschuldigd betaalde uitkering ter hoogte van € 1.747,11 (bruto) teruggevorderd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 15 april 2013 (bestreden besluit II) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen besluit I en II ongegrond verklaard.
3.1.
Appellant stelt zich in hoger beroep op het standpunt dat het Uwv de bewijslast draagt van de gronden voor de schorsing en anticumulatie van zijn uitkering. De gegevens uit de polisadministratie van Suwinet, waaruit zou moeten blijken dat appellant een contract voor onbepaalde tijd bij [BV] heeft op grond waarvan hij vanaf
16 juli 2012 inkomsten zou genereren, leveren geen gegrond vermoeden of een duidelijke aanwijzing op dat appellant na 4 november 2012 recht heeft op een lagere uitkering. Appellant betwist dat hij in de periode van 16 juli 2012 tot en met 4 november 2012 inkomen heeft genoten. Verder voert appellant aan dat sprake is van persoonsverwisseling met zijn broer, die in die periode wel bij [BV] werkte.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Terecht is de rechtbank van oordeel dat het Uwv aan de gegevens uit de polisadministratie van Suwinet, waarop vermeld staat dat appellant vanaf 16 juli 2012 tot en met 4 november 2012 inkomen ontvangt van inhoudingsplichtige [BV] , een duidelijke aanwijzing dan wel het gegronde vermoeden kon ontlenen dat het recht op uitkering ook na 4 november 2012 niet meer bestond dan wel dat recht op een lagere uitkering bestond. Het standpunt van appellant dat het Uwv zich bij zijn besluitvorming niet zonder meer had mogen baseren op de gegevens van de polisadministratie wordt niet gevolgd. De enkele ontkenning van appellant dat hij in de betreffende periode werkzaamheden heeft verricht en inkomen heeft genoten treft geen doel. Het door de werkgever opgegeven loon wordt opgenomen in de polisadministratie van het Uwv. Ingevolge artikel 33, tweede lid, en onder b, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen heeft de polisadministratie onder meer tot doel besluiten als hier in geding te baseren op van de werkgever verkregen gegevens over arbeidsverhouding. Er bestaat geen aanleiding om af te wijken van de hierin opgenomen gegevens. Appellant heeft, ondanks dat hij daartoe door het Uwv in de gelegenheid is gesteld, geen concrete en verifieerbare gegevens aangedragen waaruit de onjuistheid van het standpunt van het Uwv over de door hem verrichte werkzaamheden en het daaruit voortvloeiende inkomen naar voren komt. Niet gebleken is dat het Uwv ten onrechte van de door [BV] gedane opgave van inkomen in de polisadministratie is uitgegaan. Dat sprake zou zijn van een persoonsverwisseling met de broer van appellant is evenmin voldoende onderbouwd. Appellant heeft niet betwist dat zijn eigen burgerservicenummer (BSN) is opgenomen bij het over de in geding zijnde periode in de polisadministratie vermelde inkomen. Het Uwv is daarom terecht op grond van artikel 3:45, tweede lid, van de Wet Wajong overgegaan tot schorsing van de betaling van de uitkering met ingang van
1 december 2012.
4.2.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat uit de gegevens van de polisadministratie van Suwinet volgt dat appellant in de periode van 16 juli 2012 tot en met 3 december 2012 daadwerkelijk inkomen heeft genoten. Daarbij is, naast hetgeen onder 4.1 is overwogen, van belang dat een werknemer van [BV] heeft bevestigd dat appellant vanaf 16 juli 2012 tot en met 3 december 2012 heeft gewerkt en dat over die periode loon aan appellant is betaald. Het Uwv heeft daarom de uitkering van appellant terecht op grond van artikel 3:45, tweede lid, van de Wet Wajong vanaf 16 juli 2012 uitbetaald naar een lager bedrag en ook met juistheid op grond van artikel 3:56, van de Wet Wajong de over de periode van 16 juli 2012 tot en met 4 november 2012 onverschuldigd betaalde uitkering van appellant teruggevorderd.
4.3.
Gezien hetgeen hiervoor is overwogen slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Bij deze beslissing is voor een veroordeling tot vergoeding van schade geen grond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat evenmin aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraken;
  • wijst het verzoek tot schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door P.H. Banda, in tegenwoordigheid van K. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2015.
(getekend) P.H. Banda
(getekend) K. de Jong

AP