ECLI:NL:CRVB:2015:2808

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 augustus 2015
Publicatiedatum
19 augustus 2015
Zaaknummer
13/4652 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de weigering van een WIA-uitkering en de vastgestelde belastbaarheid van appellant

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 augustus 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Gelderland. Appellant, die zich ziek had gemeld vanwege klachten van hoofdpijn, dubbelzien en warme voeten, had een WIA-uitkering aangevraagd. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was en had zijn aanvraag afgewezen. Appellant was het niet eens met deze beslissing en had hoger beroep ingesteld, waarbij hij stelde dat zijn klachten door de verzekeringsarts waren onderschat.

De Raad heeft het procesverloop in detail bekeken, waarbij appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. G.A. Versteegh. Het Uwv had zich niet laten vertegenwoordigen op de zitting. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen redenen waren om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid van appellant. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de door het Uwv vastgestelde beperkingen adequaat waren gemotiveerd en dat appellant in staat was om de geselecteerde functies te vervullen.

De Raad concludeerde dat de aangevallen uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd, omdat appellant niet voldoende objectieve medische informatie had overgelegd om zijn standpunt te onderbouwen. De in hoger beroep overgelegde stukken gaven geen aanleiding om het oordeel van de rechtbank te weerleggen. De Raad bevestigde de beslissing van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/4652 WIA
Datum uitspraak: 17 augustus 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
11 juli 2013, 12/1504 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juli 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. G.A. Versteegh, advocaat. Het Uwv heeft zich met bericht niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, laatstelijk werkzaam als metaalbewerker, heeft zich vanuit de situatie dat hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving op 12 maart 2010 ziek gemeld vanwege klachten van hoofdpijn, dubbelzien en warme voeten.
1.2.
Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 20 februari 2012 vastgesteld dat voor appellant met ingang van 9 maart 2012 geen recht ontstaat op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
(Wet WIA), omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 20 augustus 2012
(bestreden besluit), onder verwijzing naar rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van het Uwv, ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn psychische en lichamelijke klachten en beperkingen door de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn onderschat. Hij acht de aangevallen uitspraak op dit punt onvoldoende en onbegrijpelijk gemotiveerd. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant een tweetal brieven met oproepen van GGNet en een recept voor medicatie overgelegd. Ook heeft appellant kort voor de zitting op 29 juni 2015 nog nadere stukken overgelegd. Voorts stelt appellant niet in staat te zijn om de voor hem geselecteerde voorbeeldfuncties te vervullen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
Op grond van artikel 8:58, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kunnen partijen tot tien dagen voor de zitting nadere stukken indienen. Dit voorschrift beoogt onder meer de wederpartij te beschermen tegen ontijdig aan het dossier toegevoegde stukken waarop die partij niet is voorbereid en waarop niet adequaat kan worden gereageerd. Omdat het Uwv niet heeft kunnen reageren op de nadere stukken die door de Raad zijn ontvangen op 29 en
30 juni 2015 worden deze stukken, zoals ter zitting besproken, buiten beschouwing gelaten.
4.2.
Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is te achten. Voorts heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat er geen redenen zijn om te twijfelen aan de juistheid van de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid van appellant. De rechtbank heeft haar oordeel op juiste wijze met redenen omkleed die niet onbegrijpelijk zijn. De rechtbank heeft terecht verwezen naar en zich bij haar oordeelsvorming gebaseerd op de inhoud van de verzekeringsgeneeskundige stukken die door het Uwv aan de bestreden besluitvorming ten grondslag zijn gelegd. Een verzekeringsarts van het Uwv heeft appellant psychisch en lichamelijk onderzocht op het spreekuur en heeft dossierstudie verricht. Tevens heeft hij informatie ingewonnen bij de appellant behandelend huisarts en neuroloog. Volgens de verzekeringsarts is er tijdens het lichamelijk onderzoek geen onderbouwing gevonden voor de door appellant gestelde klachten. Ook de behandelende specialisten hebben geen medische oorzaak gevonden voor deze klachten. Er zijn wel aanwijzingen dat de klachten psychisch van aard zijn. Zo is appellant in het verleden ook al eens uitgevallen wegens klachten van overspannenheid. De verzekeringsarts heeft appellant daarom beperkt geacht voor wat betreft het hanteren van stressvolle situaties, het hanteren van probleemsituaties en het hanteren van conflictsituaties. Voorts stelt deze arts dat appellant gebaat is bij werk waarin geen sprake is van een hoge tijdsdruk en dat hij vanwege de hoofdpijnklachten gebaat is bij werk met rustige arbeidsomstandigheden waarbij geen hoge eisen worden gesteld aan het cognitief functioneren. De verzekeringsarts heeft deze beperkingen vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant vervolgens gezien op de hoorzitting en heeft dossierstudie verricht. Tevens heeft hij informatie ingewonnen bij de behandelend internist-endocrinoloog, oogarts, neuroloog en
arts-psychotherapeut van GGNet. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is er wat betreft de psychische klachten geen reden om de FML aan te passen. Wat betreft de voetklachten heeft deze arts wel reden gezien om de FML aan te passen. Gezien deze klachten is appellant aangewezen op overwegend zittend werk waarbij hij niet veel hoeft te lopen en te staan. Verder is appellant gezien deze klachten beperkt op de aspecten hitte en beschermende middelen. Appellant kan meer voetklachten krijgen als hij veiligheidsschoenen draagt. Bij het dragen van schoeisel naar eigen keuze is er geen beperking. Naar aanleiding van deze bevindingen heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de FML aangepast. De beschikbare medische gegevens geven geen aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid van het oordeel van de rechtbank over de zorgvuldigheid van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek of over de juistheid van de uitkomsten daarvan. In het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep is inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd welke beperkingen appellant ondervindt voor het verrichten van arbeid en waarom geen aanleiding bestaat om meer beperkingen aan te nemen dan vastgelegd in de in bezwaar aangepaste FML. De rechtbank heeft voorts terecht overwogen dat appellant zijn standpunt, dat hij rond de datum in geding meer beperkt was dan vastgesteld door de verzekeringsarts bezwaar en beroep, niet nader onderbouwd heeft met objectief medische informatie.
4.3.
De in hoger beroep door appellant overgelegde brieven met oproepen van GGNet en een recept voor medicatie geven geen aanleiding om het oordeel van de rechtbank over het verzekeringsgeneeskundig onderzoek voor onjuist te houden. Het Uwv heeft in zijn verweerschrift terecht opgemerkt dat uit het recept blijkt dat appellant sinds 22 augustus 2013, dus bijna anderhalf jaar na de datum in geding, 9 maart 2012, de medicijnen Fluoxetine en Seroquel voorgeschreven krijgt. Uit de beschikbare medische gegevens is niet gebleken dat appellant deze medicijnen ook rond de datum in geding gebruikte. Voorts kan aan de brieven met oproepen van GGNet niet worden ontleend dat de beperkingen van appellant zijn onderschat.
4.4.
Uitgaande van de juistheid van de bij appellant vastgestelde belastbaarheid, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat appellant in medisch opzicht in staat is de werkzaamheden te verrichten die zijn verbonden aan de voor hem geselecteerde functies. In de arbeidskundige rapporten is toereikend gemotiveerd dat appellant deze functies kan vervullen met inachtneming van zijn beperkingen. Terecht is de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant vastgesteld op minder dan 35%.
4.5.
Gezien hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.4 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door P.H. Banda, in tegenwoordigheid van M. Crum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2015.
(getekend) P.H. Banda
(getekend) M. Crum

NK