ECLI:NL:CRVB:2015:2809

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 augustus 2015
Publicatiedatum
19 augustus 2015
Zaaknummer
13/6570 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de weigering van een WIA-uitkering en de zorgvuldigheid van het verzekeringsgeneeskundige onderzoek

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de weigering van een WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het Uwv had vastgesteld dat appellant met ingang van 29 december 2012 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, waardoor hij geen recht had op een uitkering. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank Midden-Nederland heeft in een eerdere uitspraak het beroep van appellant tegen dit besluit eveneens ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de rapporten van de verzekeringsarts zorgvuldig tot stand waren gekomen en dat er geen reden was om aan de juistheid van de medische beoordeling te twijfelen.

In hoger beroep heeft appellant opnieuw aangevoerd dat zijn medische situatie ernstiger is dan eerder vastgesteld, met name door de reuma en psychische klachten. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan appellant voorgehouden voorbeeldfuncties de belastbaarheid van appellant niet overtreffen. De verzekeringsarts heeft alle relevante klachten van appellant in zijn beoordeling betrokken en de rechtbank heeft geen reden gezien om aan de juistheid van deze beoordeling te twijfelen.

De Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellant geen doel treft, omdat de verzekeringsgeneeskundige onderzoeken zorgvuldig zijn uitgevoerd en de medische beoordelingen consistent zijn. De Raad heeft ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 17 augustus 2015.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
25 oktober 2013, 13/3251 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. J.H.F. de Jong, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juli 2015. Namens appellant zijn verschenen zijn partner, [naam partner] , en mr. de Jong. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.A. Put.

OVERWEGINGEN

1. Bij besluit van 20 december 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang van 29 december 2012 geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan omdat hij vanaf die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 15 mei 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft in hetgeen appellant in beroep heeft aangevoerd geen grond gezien voor het oordeel dat de rapporten van de verzekeringsarts (bezwaar en beroep) niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, inconsistenties bevatten, niet concludent zijn dan wel dat in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is. De rechtbank overweegt daarbij dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv na bestudering van het dossier, het bijwonen van de hoorzitting en aansluitend eigen onderzoek, alsmede na kennisname van informatie uit de behandelende sector, reden heeft gezien de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) op punten aan te passen. Blijkens zijn rapport van
19 april 2013 heeft die verzekeringsarts bij zijn onderzoek en bij het opmaken van bedoelde FML van 19 april 2013 alle lichamelijke en psychische klachten van appellant bij zijn beoordeling betrokken. De stelling van appellant dat zijn beperkingen voor het verrichten van arbeid zijn onderschat slaagt niet. De rechtbank is daarnaast van oordeel dat het Uwv met het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 13 mei 2013, gelezen in samenhang met de verzekeringsgeneeskundige rapporten en de voorliggende gegevens uit het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem, voldoende heeft gemotiveerd dat de aan appellant voorgehouden voorbeeldfuncties de belastbaarheid van appellant zoals omschreven in de FML van 19 april 2013 niet overtreffen. Met deze functies wordt een loonverlies van 0% gerealiseerd, zodat het Uwv terecht heeft geconcludeerd dat appellant geen recht heeft op een uitkering ingevolge de Wet WIA.
3. In hoger beroep is namens appellant opnieuw aangevoerd dat de behandelend reumatoloog inmiddels heeft vastgesteld dat de reuma van appellant ernstiger is dan aanvankelijk is ingeschat. Niet alleen de rugklachten van appellant maar ook zijn klachten aan handen en knieën zijn volgens de reumatoloog een gevolg van de reuma. Voor zijn psychische klachten is appellant inmiddels al enige tijd onder behandeling bij een GGZ-instelling. Het blijkt dat hetgeen appellant in zijn verleden als politieke gevangene heeft meegemaakt een veel grotere invloed op zijn psychisch functioneren heeft gehad dan aanvankelijk is ingeschat. Appellant moet alleen al als gevolg van deze psychische problematiek voorlopig volledig ongeschikt worden geacht voor alle arbeid.
4. Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
De gronden waarop het hoger beroep berust zijn een herhaling van hetgeen door appellant in bezwaar en beroep is aangevoerd.
5.2.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundige onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden, dat de ter zake opgestelde rapporten consistent en concludent zijn en dat geen twijfel bestaat aan de juistheid van de medische beoordeling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het dossier bestudeerd, kennis genomen van de informatie uit de behandelende sector, de hoorzitting bijgewoond en appellant onderzocht.
De rechtbank heeft voorts terecht geoordeeld dat appellants beperkingen per 29 december 2012 door het Uwv niet zijn onderschat. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft bij zijn onderzoek en bij het opmaken van de FML alle lichamelijke en psychische klachten betrokken. Appellant heeft in hoger beroep geen twijfel gewekt aan het oordeel van deze verzekeringsarts. De stelling dat appellant als gevolg van zijn reumatische en psychische klachten op 29 december 2012 méér beperkt was, heeft hij niet onderbouwd. De ter zitting in hoger beroep naar voren gebrachte diagnose PTSS is niet bepalend: van belang zijn de medisch objectiveerbare beperkingen die appellant ondervindt bij het verrichten van arbeid.
5.3.
Op de in hoger beroep overgelegde brief van 11 maart 2015 van appellants behandelend psycholoog heeft het Uwv gereageerd met een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 4 mei 2015. In dat rapport wijst die verzekeringsarts erop dat de in de brief van de behandelend psycholoog vermelde klachten overeen komen met die welke bestonden ten tijde van de hier in geding zijnde datum. Blijkens de gedingstukken zijn die klachten ook inderdaad door de verzekeringsartsen van het Uwv bij hun beoordeling betrokken en vertaald in beperkingen op het gebeid van persoonlijk en sociaal functioneren. Evenmin geeft de in hoger beroep ingezonden informatie van de behandelende reumatoloog van appellant de verzekeringsarts bezwaar en beroep reden zijn conclusie te herzien. In zijn reactie van 29 juni 2015 naar aanleiding van bedoelde informatie merkt die verzekeringsarts op dat met uit de gestelde diagnoses (ziekte van Bechterew en axiale spondylartropathie) voortvloeiende klachten destijds in voldoende mate rekening is gehouden, nu is aangenomen dat appellant aangewezen is op fysiek niet te zware arbeid. De neutropenie leidt niet tot klachten bij appellant en daarom ook niet tot beperkingen. Er is geen reden om aan de juistheid van die reacties te twijfelen.
5.4.
Uitgaande van de juistheid van de FML heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de functies die door de arbeidsdeskundige van het Uwv in zijn rapport van 17 december 2012 aan de schatting ten grondslag zijn gelegd - gelet op de aan deze functies verbonden belastende factoren en de door de arbeidskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van
13 mei 2013 gegeven toelichting - in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. De mate van arbeidsongeschiktheid is dus niet te laag geschat.
6. Gelet op hetgeen onder 5.2 tot en met 5.4 is overwogen treft het hoger beroep geen doel. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
7. Nu het hoger beroep niet slaagt, zal het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding worden afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door P.H. Banda, in tegenwoordigheid van M. Crum als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2015.
(getekend) P.H. Banda
(getekend) M. Crum

AP