ECLI:NL:CRVB:2015:2809
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de weigering van een WIA-uitkering en de zorgvuldigheid van het verzekeringsgeneeskundige onderzoek
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de weigering van een WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het Uwv had vastgesteld dat appellant met ingang van 29 december 2012 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, waardoor hij geen recht had op een uitkering. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank Midden-Nederland heeft in een eerdere uitspraak het beroep van appellant tegen dit besluit eveneens ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de rapporten van de verzekeringsarts zorgvuldig tot stand waren gekomen en dat er geen reden was om aan de juistheid van de medische beoordeling te twijfelen.
In hoger beroep heeft appellant opnieuw aangevoerd dat zijn medische situatie ernstiger is dan eerder vastgesteld, met name door de reuma en psychische klachten. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan appellant voorgehouden voorbeeldfuncties de belastbaarheid van appellant niet overtreffen. De verzekeringsarts heeft alle relevante klachten van appellant in zijn beoordeling betrokken en de rechtbank heeft geen reden gezien om aan de juistheid van deze beoordeling te twijfelen.
De Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellant geen doel treft, omdat de verzekeringsgeneeskundige onderzoeken zorgvuldig zijn uitgevoerd en de medische beoordelingen consistent zijn. De Raad heeft ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 17 augustus 2015.