ECLI:NL:CRVB:2015:2810

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 augustus 2015
Publicatiedatum
19 augustus 2015
Zaaknummer
14/449 TW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van toeslag ingevolge de Toeslagenwet na toekenning van aanvullend invaliditeitspensioen

In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van een toeslag ingevolge de Toeslagenwet (TW) door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van de erven van betrokkene tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De rechtbank had eerder geoordeeld dat betrokkene niet had voldaan aan zijn inlichtingenplicht door het Uwv niet te informeren over de toekenning van een aanvullend invaliditeitspensioen, wat van invloed was op de hoogte van de toegekende toeslag. Het Uwv had de toeslag met terugwerkende kracht verlaagd en een bedrag van € 6.099,43 teruggevorderd.

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat betrokkene had moeten begrijpen dat de toekenning van het invaliditeitspensioen invloed had op de toeslag. De Raad stelt vast dat er geen dringende redenen zijn om van de herziening of terugvordering af te zien, ondanks de slechte financiële situatie van betrokkene. De Raad wijst erop dat betrokkene op het aanvraagformulier expliciet had moeten aangeven dat hij naast zijn uitkering ook andere uitkeringen ontving. De Raad concludeert dat het hoger beroep van betrokkene geen doel treft en bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

14/449 TW
Datum uitspraak: 17 augustus 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
6 december 2013, 13/800 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
erven en/of rechtverkrijgenden van [betrokkene] (betrokkene), gewoond hebbende te [woonplaats]
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens betrokkene heeft mr. R.M.A. Arnoldus, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan orde gesteld op de zitting van 6 juli 2015. Partijen zijn met bericht niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 21 januari 2013 heeft het Uwv de toeslag ingevolge de Toeslagenwet (TW) met ingang van 7 november 2005 verlaagd. Daarnaast heeft het Uwv over de periode van 7 november 2005 tot en met 30 november 2012 een bedrag van bruto € 6.099,43 van betrokkene teruggevorderd. Het bezwaar van betrokkene tegen dit besluit is bij besluit van
26 juni 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat het betrokkene - gegeven de tekst van het door hem ingevulde aanvraagformulier en de inhoud van het toekenningsbesluit van 5 januari 2004 - duidelijk had moeten en kunnen zijn dat de toekenning van het aanvullende invaliditeitspensioen van invloed zou zijn op de hoogte van de toeslag. Betrokkene had het aanvullende invaliditeitspensioen aan het Uwv moeten doorgeven. Door dit na te laten heeft betrokkene niet voldaan aan de inlichtingenplicht, bedoeld in artikel 12 van de TW. Het Uwv diende daarom op grond van artikel 11a, onder a, van de TW de toeslag te herzien en heeft dat gedaan conform het daarvoor geldende beleid. Van dringende redenen om geheel of gedeeltelijk van de herziening van de toeslag af te zien, is de rechtbank niet gebleken. Dit leidt ertoe dat het Uwv ingevolge artikel 20 van de TW gehouden was om tot terugvordering over te gaan van de onverschuldigd betaalde toeslag. De slechte financiële situatie van betrokkene noch zijn gezondheidstoestand leiden tot dusdanige aantoonbaar onaanvaardbare financiële of sociale gevolgen dat gesproken kan worden van een dringende reden op grond waarvan het Uwv geheel of gedeeltelijk van terugvordering had moeten afzien. Van verjaring van de terugvordering is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake, gelet op onder meer de uitspraak van de Raad van 10 juli 2009 (ECLI:NL:CRVB:2009:BJ3262).
3. Betrokkene heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat hij niet aan zijn inlichtingenplicht zou hebben voldaan. Betrokkene kon redelijkerwijs niet begrijpen en het was voor hem ook niet duidelijk dat het invaliditeitspensioen van invloed zou zijn op de toeslag. Betrokkene is daarop ook niet gewezen door het Uwv bij het besluit van 30 november 2005 tot wijziging van zijn loongerelateerde uitkering in een vervolguitkering. Dat dit besluit geen betrekking had op de TW doet daaraan niet af. Betrokkene heeft ook terecht gemeend dat hij het toegekende invaliditeitspensioen van het PWRI niet hoefde te melden, omdat zijn arbeidsongeschiktheidsuitkering niet wijzigde. Nu betrokkene het Uwv gemachtigd had tot het verstrekken van informatie aan het PWRI - alsook gelet op andere relevante informatie van die instantie - heeft hij daaruit terecht mogen afleiden dat zijn aanvullende invaliditeitspensioen afhankelijk was van zijn arbeidsongeschiktheidsuitkering. Als gevolg van de terugvordering treden er voorts onaanvaardbare sociale en financiële gevolgen voor betrokkene op. Ten onrechte heeft de rechtbank aangenomen dat betrokkenes gezondheidsklachten al bestonden voor het terugvorderingsbesluit. De rechtbank had daarom niet tot het oordeel mogen komen dat er geen sprake is van dringende reden om geheel of gedeeltelijk af te zien van de herziening van de toeslag.
4. Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
5. Hetgeen betrokkene in hoger beroep heeft aangevoerd is in essentie gelijk aan datgene wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft het beroep terecht ongegrond verklaard.
5.1.
De rechtbank komt terecht tot het oordeel dat het betrokkene duidelijk had moeten en kunnen zijn dat de toekenning van een aanvullend invaliditeitspensioen van invloed zou zijn op de toegekende toeslag ingevolge de TW. Op het door betrokkene ingevulde aanvraagformulier voor toeslag wordt onder “Uw inkomsten” bij de vraag “Heeft u naast uw uitkering van het UWV nog andere uitkeringen” expliciet melding gemaakt van de optie “invaliditeitspensioen”. Betrokkene heeft die vraag ten onrechte ontkennend beantwoord. Ook in het besluit van 5 januari 2004 tot toekenning van de toeslag wordt betrokkene er expliciet op gewezen dat hij het Uwv moet melden wanneer er wijzigingen optreden in zijn situatie onder meer wat betreft zijn inkomen. Daarbij had het appellant ook reeds uit de aard van een uitkering ingevolge de TW - een aanvulling tot het minimumniveau - kunnen en moeten afleiden dat neveninkomsten van invloed zouden zijn op de hoogte van die uitkering. De rechtbank komt daarom terecht tot het oordeel dat betrokkene niet heeft voldaan aan de op hem rustende inlichtingenplicht. Wat betreft de relevantie van het besluit van 30 november 2005 en de aan het Uwv door betrokkene gegeven machtiging inzake het verstrekken van inlichtingen aan het PWRI verwijst de Raad met instemming naar hetgeen de rechtbank daarover oordeelt in de voorlaatste alinea van bladzijde 3 van de aangevallen uitspraak.
5.2.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het Uwv op grond van artikel 11a van de TW de toeslag diende te herzien. Er zijn geen dringende redenen om geheel of gedeeltelijk van de herziening af te zien.
5.3.
Het Uwv was, gelet op de verlaging van de toeslag met ingang van 7 november 2005, gehouden tot het terugvorderen van de te veel betaalde toeslag over 7 november 2005 tot en met 30 november 2012. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de slechte financiële situatie van betrokkene noch zijn gezondheidstoestand een dringende reden vormen op grond waarvan het Uwv geheel of gedeeltelijk van de terugvordering had moeten afzien.
6. Uit hetgeen onder 5.1 tot en met 5.3 is overwogen volgt dat het hoger beroep geen doel treft. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
7. Omdat het hoger beroep niet slaagt, wordt het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door P.H. Banda in tegenwoordigheid van M. Crum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2015.
(getekend) P.H. Banda
(getekend) M. Crum

AP