ECLI:NL:CRVB:2015:2813

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 augustus 2015
Publicatiedatum
19 augustus 2015
Zaaknummer
14/2029 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering na zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek met inachtneming van psychische en lichamelijke klachten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 augustus 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die tot 19 december 2008 als productiemedewerker werkte, meldde zich op 12 januari 2011 ziek vanwege een combinatie van psychische en lichamelijke klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) stelde na onderzoek vast dat appellant met ingang van 9 januari 2013 geen recht had op een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Dit besluit werd door de rechtbank in een eerdere uitspraak bevestigd.

In hoger beroep voerde appellant aan dat zijn beperkingen door de verzekeringsartsen van het Uwv waren onderschat en dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn psychische problematiek en medicijngebruik. De rechtbank oordeelde echter dat de verzekeringsgeneeskundige rapporten inzichtelijk en overtuigend waren en dat de bezwaren van appellant niet slagen. De verzekeringsartsen hadden rekening gehouden met de psychische en lichamelijke klachten van appellant bij het opstellen van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML).

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van de verzekeringsgeneeskundige grondslag van het bestreden besluit. Appellant had niet onderbouwd dat hij psychisch meer beperkt was dan het Uwv aannam. De rechtbank had terecht geen onafhankelijk medisch deskundige benoemd, en de mate van arbeidsongeschiktheid werd terecht vastgesteld op minder dan 35%. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/2029 WIA
Datum uitspraak: 17 augustus 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
28 februari 2014, 13/3587 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (België) (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.E.Th. Hogervorst hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juli 2015. Namens appellant is
mr. Hogervorst verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.W.L. Clemens
.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, tot 19 december 2008 werkzaam als productiemedewerker, heeft zich op
12 januari 2011 vanuit de situatie dat hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving ziek gemeld wegens een combinatie van psychische en lichamelijke klachten.
1.2.
Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 5 december 2012 vastgesteld dat voor appellant met ingang van 9 januari 2013 geen recht ontstaat op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
(Wet WIA), omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is ongegrond verklaard bij besluit van
7 juni 2013 (bestreden besluit), onder verwijzing naar rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van het Uwv.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn beperkingen voor het verrichten van arbeid door de verzekeringsartsen van het Uwv zijn onderschat. De verzekeringsartsen hebben onvoldoende rekening gehouden met de bij appellant bestaande psychische problematiek en hebben de effecten van zijn medicijngebruik ten onrechte niet meegewogen. Voorts is appellant niet in staat om de aan de schatting ten grondslag gelegde voorbeeldfuncties te vervullen. Ten slotte stelt appellant dat de rechtbank ten onrechte geen onafhankelijk medisch deskundige heeft benoemd.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
Terecht heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen reden is voor twijfel aan de juistheid van de verzekeringsgeneeskundige grondslag van het bestreden besluit. In de verzekeringsgeneeskundige rapporten is op inzichtelijke en overtuigende wijze gemotiveerd welke beperkingen appellant ondervindt voor het verrichten van arbeid en waarom de bezwaren van appellant tegen deze vaststelling niet slagen. Met de door appellant genoemde psychische en lichamelijke klachten is rekening gehouden bij het opstellen van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). In navolging van de appellant behandelend psychiater
F. Mesotten hebben de verzekeringsartsen van het Uwv vastgesteld dat appellant lijdt aan dysthymie en op grond daarvan bepaald dat appellant is aangewezen op een voorspelbare werksituatie met gestructureerde en afgebakende werkzaamheden zonder veelvuldige deadlines of productiepieken. Voorts is appellant in verband met zijn medicijngebruik aangewezen op werk zonder verhoogd persoonlijk risico. Ten slotte gelden voor appellant, als gevolg van zijn aspecifieke klachten van het bewegingsapparaat na jarenlang werken in fysiek belastende arbeid, op preventieve gronden beperkingen voor bovennormale belasting in de rubrieken dynamische handelingen en statische houdingen van de FML. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding om het oordeel van de rechtbank over de verzekeringsgeneeskundige grondslag van het bestreden besluit voor onjuist te houden. Evenmin als in beroep, heeft appellant in hoger beroep zijn stelling, dat hij psychisch meer beperkt is dan het Uwv aanneemt, onderbouwd met medische informatie. Voorts blijkt uit de rapporten van de verzekeringsartsen dat zij op de hoogte waren van het medicijngebruik van appellant en dit hebben meegewogen in hun beoordeling. Niet is gebleken dat zij de effecten van het medicijngebruik hebben onderschat. Uit de verzekeringsgeneeskundige rapporten, noch uit de informatie van de appellant behandelend psychiater komt naar voren dat appellant op en rond de datum in geding bijwerkingen ondervond ten gevolge van medicijngebruik. Nu er geen reden was voor twijfel aan de beoordeling door de verzekeringsartsen, heeft de rechtbank terecht geen grond gezien om een onafhankelijk medisch deskundige te benoemen.
4.2.
Uitgaande van de juistheid van de bij appellant vastgestelde en in de FML weergegeven belastbaarheid heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat appellant in medisch opzicht in staat is de aan de schatting ten grondslag gelegde voorbeeldfuncties te vervullen. In de arbeidskundige rapporten is inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat appellant met inachtneming van zijn beperkingen deze functies kan vervullen. De gesignaleerde mogelijke overschrijdingen van de belastbaarheid van appellant zijn naar behoren toegelicht. Terecht is de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant vastgesteld op minder dan 35%.
4.3.
Gezien hetgeen is overwogen in 4.1 en 4.2 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door P.H. Banda, in tegenwoordigheid van M. Crum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2015.
(getekend) P.H. Banda
(getekend) M. Crum

NK