ECLI:NL:CRVB:2015:2845

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 augustus 2015
Publicatiedatum
25 augustus 2015
Zaaknummer
14/2255 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.H.M. Roelofs
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlaging van bijstand wegens niet-nakoming van afspraken en arbeidsverplichtingen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 augustus 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, die sinds 1995 bijstand ontvangt op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), had in het kader van zijn arbeidsverplichtingen een startcontract getekend met WorkFast. Echter, hij is zonder geldige reden niet verschenen op meerdere afspraken bij WorkFast, wat heeft geleid tot een verlaging van zijn bijstand door het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant in onvoldoende mate gebruik heeft gemaakt van de aangeboden voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling, zoals het tijdig verschijnen op afspraken. De Raad oordeelde dat het college de bijstand op grond van de verordening tweemaal met € 300,- mocht verlagen, en dat de appellant niet kon aantonen dat hij een geldige reden had voor zijn afwezigheid. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter, die het beroep van de appellant ongegrond had verklaard. De Raad concludeerde dat de gedragingen van de appellant de oplegging van de maatregelen rechtvaardigen, en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/2255 WWB
Datum uitspraak: 18 augustus 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland van 10 maart 2014, 14/165, 14/168, 14/222 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.J.D. van Doleweerd, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juli 2015. Voor appellant is
mr. Van Doleweerd verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
J.H. de Vos.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontvangt sinds 1995 bijstand, ten tijde in geding ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Op 8 februari 2013 heeft appellant in het kader van zijn arbeidsverplichtingen een startcontract met WorkFast getekend. Op 9 april 2013 heeft de verzekeringsarts appellant onderzocht en geconcludeerd dat er (wederom) geen medische gronden zijn voor ongeschiktheid voor werk of solliciteren.
1.2.
Appellant is op 26 juli 2013 en 5 augustus 2013 zonder berichtgeving niet verschenen op afspraken bij WorkFast. Op 13 september 2013 is appellant wel verschenen bij WorkFast en heeft hij meegedeeld dat hij niet mee kan werken aan het traject. Appellant is daarop uitgenodigd voor een maatregelgesprek en een gesprek over zijn traject op 20 september 2013. In de uitnodigingsbrief is meegedeeld welke gegevens appellant naar het gesprek moet meenemen en welke opdrachten hij moet uitvoeren. Bij brief van 19 september 2013 heeft appellant zich afgemeld voor de afspraak op 20 september 2013 met als reden dat hij niet in staat is om te werken.
1.3.
Bij besluit van 20 september 2013 (besluit 1) heeft het college de bijstand van appellant over de maand oktober 2013 verlaagd met € 600,-. Daaraan is ten grondslag gelegd dat appellant zonder geldige reden niet is verschenen op de afspraken van 26 juli 2013 en
5 augustus 2013 en voorts dat hij op 13 september 2013 heeft aangegeven dat hij niet mee kan werken aan het traject, dat hij de afspraak van 20 september 2013 zonder geldige reden schriftelijk heeft afgezegd en dat hij de gevraagde opdrachten niet heeft uitgevoerd. In het besluit is tevens een uitnodiging opgenomen voor een afspraak bij WorkFast op 27 september 2013.
1.4.
Appellant is op 27 september 2013 zonder berichtgeving niet verschenen op de afspraak bij WorkFast.
1.5.
Bij besluit van 27 september 2013 (besluit 2) heeft het college het recht op bijstand van appellant met ingang van 27 september 2013 opgeschort en appellant uitgenodigd voor een afspraak bij WorkFast op 4 oktober 2013. Appellant dient de eerder genoemde opdrachten uit te voeren en de eerder genoemde gegevens op 4 oktober 2013 mee te nemen.
1.6.
Appellant is op 4 oktober 2013 verschenen, maar heeft geen van de opdrachten uitgevoerd en de gevraagde gegevens niet overgelegd.
1.7.
Bij besluit van 4 oktober 2013 (besluit 3) heeft het college de bijstand van appellant over de maand november 2013 verlaagd met € 600,- op de grond dat appellant niet is verschenen op 27 september 2013 en zonder geldige reden geen van de gevraagde opdrachten heeft uitgevoerd. Er is sprake van recidive. Aangezien appellant op 4 oktober 2013 wel is verschenen, is de opschorting van de bijstand opgeheven.
1.8.
Bij besluit van 11 december 2013 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen besluiten 1 en 3 ongegrond verklaard en het bezwaar tegen besluit 2 niet-ontvankelijk verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de voorzieningenrechter het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft aangevoerd dat de gedragingen de oplegging van de maatregelen onvoldoende rechtvaardigen. De gedragingen worden als zodanig niet vermeld in de verordening. Verder staat in het startcontract van WorkFast dat een afspraak kan worden afgezegd, indien dit minimaal 24 uur van tevoren gebeurt. Appellant heeft hieraan voldaan door de afspraak op 20 september 2013 bij brief van 19 september 2013 af te zeggen. Voorts is de uitnodiging voor de afspraak op
27 september 2013 onvoldoende duidelijk gedaan, nu die niet in een afzonderlijke brief maar in besluit 1 is opgenomen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB, voor zover van belang, is de belanghebbende verplicht gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling.
4.2.
Artikel 18, tweede lid, van de WWB bepaalt, voor zover van belang, dat indien de belanghebbende de uit de wet voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, het college de bijstand verlaagt overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel b. Van een verlaging wordt afgezien indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. De hiervoor bedoelde verordening is in dit geval de Verordening maatregelen WWB, IOAW en IOAZ van de gemeente Amersfoort (Verordening).
4.3.
Artikel 2, tweede lid, van de Verordening bepaalt dat een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.
4.4.
Artikel 7, derde lid, aanhef en onder c, van de Verordening bepaalt dat het niet of in onvoldoende mate gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b en artikel 10, eerste lid van de wet, waaronder begrepen sociale activering en het tijdig verschijnen op een aangegeven plaats en tijd, een gedraging betreft die behoort tot de derde categorie. Op grond van artikel 8, eerste lid, onder c, van de Verordening wordt de maatregel bij een gedraging van de derde categorie vastgesteld op € 300,-. Op grond van artikel 10, eerste lid, van de Verordening, voor zover van belang, wordt de hoogte van de maatregelen als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder c verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na het besluit tot het opleggen van een maatregel in verband met een verwijtbare gedraging, opnieuw schuldig maakt aan een gedraging waaraan een vergelijkbare of zwaardere maatregel is verbonden.
4.5.
Appellant heeft niet betwist dat hij op 26 juli 2013 en 5 augustus 2013 zonder voorafgaande afmelding niet op afspraken bij WorkFast is verschenen. Voorts heeft hij niet betwist dat hij de hem opgedragen opdrachten niet heeft uitgevoerd en de afspraak op
20 september 2013 heeft afgezegd.
4.6.
Het traject bij WorkFast moet als een re-integratievoorziening worden beschouwd, gericht op arbeidsinschakeling. Anders dan appellant stelt, is met de onder 4.5 genoemde gedragingen gegeven dat appellant in onvoldoende mate gebruik heeft gemaakt van de aangeboden voorziening, gericht op arbeidsinschakeling, waaronder begrepen het tijdig verschijnen op een aangegeven plaats en tijd, zoals genoemd in artikel 7, derde lid, aanhef en onder c, van de Verordening. Het college heeft de bijstand op grond van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c, van de Verordening tweemaal met € 300,- mogen verlagen. Wat appellant heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel. In het startcontract van WorkFast dat appellant heeft ondertekend is opgenomen dat een afspraak 24 uur van tevoren kan worden afgezegd, indien appellant op grond van zwaarwegende redenen verhinderd is te komen, bijvoorbeeld door ziekenhuisopname. Appellant heeft als reden voor het afzeggen van de afspraak op 20 september 2013 genoemd dat hij lichamelijk en geestelijk niet in staat is om te werken, maar heeft deze stelling niet met objectieve medische gegevens onderbouwd. Ook overigens is niet gebleken van een geldige reden om de afspraak te kunnen afzeggen.
4.7.
Appellant heeft voorts niet betwist dat hij niet is verschenen op de afspraak van
27 september 2013 noch dat hij bij de afspraak op 4 oktober 2013, waar hij wel is verschenen, de gevraagde gegevens niet heeft overgelegd en de daaraan ten grondslag liggende opdrachten niet heeft uitgevoerd.
4.8.
Ook door deze gedragingen heeft appellant in onvoldoende mate gebruik gemaakt van de aangeboden voorziening, gericht op arbeidsinschakeling, waaronder begrepen het tijdig verschijnen op een aangegeven plaats en tijd, zoals bedoeld in artikel 7, derde lid, aanhef en onder c, van de Verordening. Het college heeft de bijstand op grond van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c en artikel 10, eerste lid, van de Verordening met € 600,- mogen verlagen. Er is geen grond voor het oordeel dat de uitnodiging voor de afspraak op 27 september 2013 niet mede in besluit 1 mocht worden opgenomen noch dat de uitnodiging daarom op onduidelijke wijze is gedaan.
4.9.
Uit 4.1 tot en met 4.8 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs, in tegenwoordigheid van J.L. Meijer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 augustus 2015.
(getekend) R.H.M. Roelofs
(getekend) J.L. Meijer

HD