ECLI:NL:CRVB:2015:2847
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.H.M. Roelofs
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van bijstand na ontvangst erfenis en vermogensgrensoverschrijding
In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) na de ontvangst van een erfenis door appellante. Appellante ontving sinds 3 november 2009 bijstand, waarbij haar vrij te laten vermogen was vastgesteld op € 5.455,-. Op 24 januari 2013 ontving zij een erfenis van € 15.078,64, wat leidde tot een onderzoek door het college naar haar vermogenssituatie. Het college concludeerde dat appellante de vermogensgrens had overschreden en vorderde een bedrag van € 11.453,80 terug. Appellante stelde dat een schuld aan haar ouders van € 11.679,90 niet was meegeteld bij de vermogensvaststelling, wat volgens haar in strijd was met het vertrouwensbeginsel. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarna zij in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellante niet voldoende bewijs had geleverd voor de schuld aan haar ouders. De Raad stelde dat schulden alleen in aanmerking worden genomen als deze aannemelijk zijn gemaakt en dat het handgeschreven overzicht dat appellante had overgelegd niet voldeed aan de vereisten. De Raad concludeerde dat er geen sprake was van een afdwingbare schuld die de vermogensvaststelling had moeten beïnvloeden. Het beroep op het vertrouwensbeginsel werd afgewezen, omdat appellante niet had aangetoond dat er duidelijke toezeggingen waren gedaan door het college. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees de vordering van appellante af.