ECLI:NL:CRVB:2015:2848

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 augustus 2015
Publicatiedatum
25 augustus 2015
Zaaknummer
14/1946 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.H.M. Roelofs
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van bijzondere bijstand voor kosten van woninginrichting in verband met verhuizing

In deze zaak gaat het om de weigering van bijzondere bijstand voor de kosten van woninginrichting in verband met een verhuizing. Appellant, die in 2011 vanuit Aruba naar Nederland kwam, heeft in 2012 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand na zijn verhuizing naar een nieuwe woning. Het Drechtstedenbestuur heeft deze aanvraag afgewezen, omdat er volgens hen geen noodzaak tot verhuizen bestond. De rechtbank Rotterdam heeft het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, wat appellant heeft doen besluiten om in hoger beroep te gaan.

De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig bekeken. Appellant heeft aangevoerd dat zijn inwoning bij zijn zus onhoudbaar was en dat hij door de hoge kosten van inwoning niet in staat was om te reserveren voor de verhuizing. De Raad heeft echter geoordeeld dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat er een acute noodzaak tot verhuizen was. De verklaringen van de zus van appellant gaven niet voldoende aanleiding om te twijfelen aan de eerdere bevindingen van de rapporteur, die had opgemerkt dat appellant in principe langer bij zijn zus had kunnen blijven wonen.

De Raad heeft bevestigd dat het aan appellant is om feiten te stellen en aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor toekenning van bijzondere bijstand is voldaan. De Raad heeft de conclusie van de rechtbank onderschreven dat appellant niet heeft aangetoond dat de kosten van woninginrichting noodzakelijk waren. De uitspraak van de rechtbank is dan ook bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs, in tegenwoordigheid van J.L. Meijer als griffier, en is openbaar uitgesproken op 18 augustus 2015.

Uitspraak

14/1946 WWB
Datum uitspraak: 18 augustus 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
27 februari 2014, 13/3111 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het Drechtstedenbestuur (bestuur)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. G. Ris, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juli 2015. Voor appellant is verschenen mr. Ris. Het bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door C.M.T. de Paepe.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant is in 2011 vanuit Aruba naar Nederland gekomen. Na een periode van detentie heeft appellant vanaf januari 2012 bij zijn zus in [naam gemeente] gewoond. Appellant ontving ten tijde in geding sindsdien bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Per
13 september 2012 is appellant verhuisd naar een woning aan de [adres] . In verband met deze verhuizing heeft appellant op 21 september 2012 bijzondere bijstand aangevraagd voor kosten van woninginrichting.
1.2.
Bij besluit van 12 oktober 2012 heeft het bestuur de aanvraag afgewezen.
1.3.
Bij besluit van 5 april 2013 (bestreden besluit) heeft het bestuur het bezwaar tegen het besluit van 12 oktober 2012 ongegrond verklaard. Daaraan heeft het bestuur ten grondslag gelegd dat geen sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten. Niet is gebleken van een noodzaak om te verhuizen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat de inwoning bij zijn zus dusdanig onhoudbaar was dat er een noodzaak tot verhuizen bestond. Appellant heeft bij zijn aanvraag de rapporteur verteld dat hij is verhuisd, omdat hij graag zelfstandig wilde gaan wonen. Bij zijn zus was het nogal krap omdat haar kinderen er ook wonen. De zus van appellant heeft de rapporteur desgevraagd gezegd dat appellant in principe nog wel langer bij haar had kunnen blijven wonen, maar dat hij een woning kreeg toegewezen die hij heeft geaccepteerd. De later overgelegde verklaring van de zus van appellant van 11 maart 2013, waarin zij verklaart dat appellant niet langer bij haar kon verblijven, omdat haar dochter haar eigen kamer en privacy nodig had, geeft onvoldoende aanleiding tot twijfel over wat de rapporteur heeft opgetekend. Evenmin volgt hieruit dat sprake is van een concrete noodzaak tot verhuizen. Appellant had dienen te reserveren voor zijn verhuizing. Dat het voor appellant onmogelijk was om te reserveren vanwege de aan zijn zus te betalen kosten van inwoning vormt geen bijzondere omstandigheid die het verlenen van bijzondere bijstand rechtvaardigt.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft aangevoerd dat hij aannemelijk heeft gemaakt dat de verhuizing noodzakelijk was. De zus van appellant heeft verklaard dat appellant moest verhuizen. Dat de rapporteur heeft opgeschreven dat zijn zus heeft gezegd dat appellant wel langer kon blijven, maar een woning kreeg toegewezen die hij heeft geaccepteerd, is niet juist. Verder kon appellant door de hoge kosten van inwoning niet reserveren. Ook dat maakte de verhuizing noodzakelijk.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Volgens vaste rechtspraak dient bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de WWB eerst beoordeeld te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de alleenstaande of het gezin noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Het is aan appellant als aanvrager van bijzondere bijstand om feiten te stellen en zo nodig aannemelijk te maken waaruit volgt dat wordt voldaan aan de voorwaarden voor toekenning van bijstand als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de WWB.
4.2.
Niet in geschil is dat de kosten van woninginrichting vanwege de verhuizing van appellant zich voordoen. Wel in geschil is of die kosten noodzakelijk zijn.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat er een noodzaak tot verhuizen bestond, wordt onderschreven. Daarbij is van belang dat uit de beide verklaringen van de zus van appellant blijkt dat het weliswaar wenselijk is dat appellant op termijn verhuist, maar niet dat de inwoonsituatie zodanig onhoudbaar was geworden dat appellant geen andere keus resteerde dan op korte termijn te verhuizen naar een eigen huurwoning. Appellant heeft ook zelf niet met objectieve gegevens aannemelijk gemaakt dat er een acute of dringende noodzaak tot verhuizen was. Overigens wordt ten overvloede nog opgemerkt dat de financiële situatie van appellant uit de periode voordat hij naar Nederland kwam onduidelijk is gebleven en dat hij sinds januari 2012 algemene bijstand heeft ontvangen. Daaruit moet worden afgeleid dat hij in beginsel in staat mocht worden geacht zelf, al dan niet door reservering, in de meest wezenlijke kosten van woninginrichting te voorzien. Dat hij niet in staat is geweest daarvoor te reserveren, heeft hij niet aannemelijk gemaakt, te minder nu de gestelde hoge kosten van inwoning bij zijn zus niet met objectieve verifieerbare gegevens zijn onderbouwd.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs, in tegenwoordigheid van J.L. Meijer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 augustus 2015.
(getekend) R.H.M. Roelofs
(getekend) J.L. Meijer

HD