ECLI:NL:CRVB:2015:2849

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 augustus 2015
Publicatiedatum
25 augustus 2015
Zaaknummer
13/4723 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.H.M. Roelofs
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling aanvraag Bbz-uitkering en WWB-aanvraag door het college van burgemeester en wethouders van Winsum

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 augustus 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De appellant, een eenmanszaak die cateringdiensten verleent, had op 2 mei 2012 een uitkering op grond van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) aangevraagd. Het college van burgemeester en wethouders van Winsum heeft deze aanvraag op 3 augustus 2012 buiten behandeling gesteld, omdat er geen concrete plannen waren voor het starten van een nieuwe onderneming. De appellant heeft vervolgens bezwaar gemaakt, maar dit werd op 5 februari 2013 niet-ontvankelijk verklaard.

De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna de appellant in hoger beroep ging. Hij stelde dat het college ook had moeten toetsen of hij in aanmerking kwam voor een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). De Raad oordeelde dat het college niet verplicht was om de aanvraag voor Bbz ook als WWB-aanvraag op te vatten. De Raad bevestigde dat voor elke specifieke uitkering een afzonderlijke aanvraag vereist is en dat de appellant bewust had gekozen voor de Bbz-aanvraag. De Raad concludeerde dat de communicatie tussen het college en de appellant niet optimaal was, maar dat dit niet leidde tot de verplichting voor het college om de aanvraag om te zetten naar een WWB-aanvraag.

De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar gedaan op 18 augustus 2015.

Uitspraak

13/4723 WWB
Datum uitspraak: 18 augustus 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
19 juli 2013, 13/361 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Winsum (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E. Tj. van Dalen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juli 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Dalen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
B.P. Brouwer.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant stond ten tijde in geding als eenmanszaak ingeschreven bij de Kamer van Koophandel onder de handelsnaam [naam eenmanszaak] . Zijn activiteiten zien op het verzorgen van catering aan boord van schepen en het invallen als [functie] .
1.2.
Appellant heeft op 2 mei 2012 een uitkering op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) aangevraagd ter voorziening in de kosten van levensonderhoud en voor een bedrijfskrediet. In de toelichting bij de aanvraag heeft appellant vermeld dat hij weinig tot geen inkomen heeft om van te leven en dat hij tevens zijn bedrijf wil uitbreiden door een eetcafé te beginnen.
1.3.
Bij besluit van 3 augustus 2012 heeft het college de aanvraag met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht buiten behandeling gesteld. Uit de door appellant verstrekte informatie is gebleken dat er op dit moment nog geen concrete plannen zijn met betrekking tot het starten van een zelfstandige onderneming.
1.4.
Bij besluit van 5 februari 2013 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 3 augustus 2012 niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat er geen sprake is van een actueel belang. Ten tijde van het primaire besluit waren de plannen van appellant dermate onduidelijk dat er geen sprake was van het opstarten van een nieuwe zaak.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft, samengevat, aangevoerd dat het voor hem niet duidelijk was dat hij ook in aanmerking had kunnen komen voor een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Ten tijde van de aanvraag was de communicatie tussen het college en hem ook niet optimaal. Op het moment dat het college vaststelde dat appellant niet in aanmerking kwam voor Bbz-uitkering had het college tevens moeten toetsen of appellant mogelijk in aanmerking kwam voor WWB-uitkering. Het college heeft dit ten onrechte nagelaten.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Vooropgesteld moet worden dat uitsluitend aan de orde is de vraag of het college de aanvraag om uitkering ingevolge het Bbz 2004 tevens had moeten opvatten als, of gaandeweg spontaan had moeten omzetten in, een WWB-aanvraag.
4.2.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat daar geen grond voor is. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (uitspraak van 2 oktober 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BB5522) is voor elke specifieke uitkering in principe een afzonderlijke aanvraag vereist. Appellant heeft, gelet op de feitelijke situatie waarin hij destijds verkeerde, bewust gekozen voor het indienen van een aanvraag om uitkering ingevolge het Bbz 2004. Dit komt ook tot uitdrukking in het specifiek voor die regeling gehanteerde aanvraagformulier. Daarnaast kan uit de stukken worden afgeleid dat appellant erop is gewezen dat hij desgewenst altijd zelf nog een aanvraag om bijstand ingevolge de WWB kan indienen, maar dat het initiatief daartoe bij hem ligt. Zo blijkt uit het rapport BBZ van 25 juli 2012 dat appellant telefonisch contact heeft gehad met de afdeling Sociale Zaken en Werk van de gemeente Groningen. Hem is toen meegedeeld dat de aanvraag om Bbz-uitkering door deze afdeling niet verder in behandeling wordt genomen en dat hij mogelijk in aanmerking kan komen voor een WWB-uitkering als zijn inkomsten inderdaad beneden bijstandsniveau liggen. Dit is echter ter beoordeling aan de gemeente Winsum aldus de rapporteur. Bovendien is in het besluit van 3 augustus 2012 duidelijk vermeld dat appellant, als hij meent dat zijn huidige inkomsten ontoereikend zijn, nog een WWB-aanvraag kan doen via de gemeentelijke website. Appellant heeft daartoe, naar zijn zeggen, wel een poging gedaan maar heeft er uiteindelijk van afgezien.
4.3.
Uit 4.2 volgt dat de in 4.1 vermelde vraag door het college en de rechtbank terecht ontkennend is beantwoord.
4.4.
Uit wat hiervoor is overwogen vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet dan ook worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs, in tegenwoordigheid van J.L. Meijer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 augustus 2015.
(getekend) R.H.M. Roelofs
(getekend) J.L. Meijer

HD