ECLI:NL:CRVB:2015:2891

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 augustus 2015
Publicatiedatum
27 augustus 2015
Zaaknummer
14/1269 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.H.M. Roelofs
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van bijzondere bijstand voor eigen bijdrage in kosten van rechtsbijstand en griffierecht

In deze zaak heeft appellant op 18 februari 2013 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) voor de eigen bijdrage in de kosten van rechtsbijstand en het griffierecht, ter hoogte van € 1.424,50. De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Zwolle op 3 april 2013, omdat er geen bijzondere omstandigheden waren die bijstandsverlening met terugwerkende kracht rechtvaardigden. Het college stelde dat de kosten voor de rechtsbijstand al voor de aanvraagdatum in rekening waren gebracht, waardoor artikel 13, eerste lid, aanhef en onder g, van de WWB van toepassing was. Dit artikel vormt een beletsel voor bijstandsverlening ter aflossing van schulden.

De rechtbank Overijssel verklaarde het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond. In hoger beroep heeft appellant betoogd dat er sprake is van buitenwettelijk beleid van het college, dat ruimte biedt voor het verlenen van bijzondere bijstand, zelfs na het verstrekken van de toevoeging en de factuur. Appellant stelde dat de lange termijn tussen de factuurdata en de aanvraag niet tegengeworpen kon worden, omdat het buitenwettelijke beleid geen termijn voor indiening vermeldt.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat er sprake is van schulden en dat artikel 13, eerste lid, aanhef en onder g, van de WWB in beginsel een beletsel vormt voor bijzondere bijstandsverlening. De Raad heeft ook geoordeeld dat appellant niet heeft aangetoond dat er sprake is van buitenwettelijk beleid en dat de nieuwe gedragslijn van het college, die na de indiening van de aanvraag is ontstaan, niet van toepassing is op deze zaak. Het hoger beroep van appellant is dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraak is bevestigd.

Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/1269 WWB
Datum uitspraak: 25 augustus 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
3 maart 2014, 13/2451 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Zwolle (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E. Schriemer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juli 2015. Voor appellant is, met bericht, niemand verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door A.A. van der Brug.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft op 18 februari 2013 een aanvraag om bijzondere bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend voor de eigen bijdrage in de kosten van rechtsbijstand en voor het griffierecht, ten bedrage van in totaal € 1.424,50. Ter onderbouwing heeft appellant zeven aan hem gerichte facturen van advocaten overgelegd, verzonden in de periode van 24 april 2012 tot en met 28 november 2012.
1.2.
Bij besluit van 3 april 2013 heeft het college de aanvraag afgewezen op de grond dat geen bijzondere omstandigheden zijn gebleken voor bijstandsverlening met terugwerkende kracht. Bij beslissing op bezwaar van 9 oktober 2013 (het bestreden besluit) heeft het college deze afwijzing, onder wijziging van de grondslag, gehandhaafd. Volgens het college is sprake van een aanvraag om bijzondere bijstand voor schulden, nu de kosten ruim voor de datum van de aanvraag in rekening zijn gebracht. Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder g, van de WWB vormt in dit geval een beletsel voor het bijstandsverlening ter aflossing van een schuldenlast. Van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 49, aanhef en onder b, van de WWB is niet gebleken.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen deze uitspraak gekeerd. Appellant beroept zich in het bijzonder op bestaand buitenwettelijk beleid van het college, dat ook ruimte biedt om na het verstrekken van de toevoeging en de factuur nog bijzondere bijstand te verlenen. Dat tussen de factuurdata en de aanvraag een lange termijn zit, kan niet worden tegengeworpen omdat in het buitenwettelijke beleid geen termijn voor indiening wordt genoemd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is niet langer in geschil dat ter zake van de ingediende facturen sprake is van schulden, dat artikel 13, eerste lid, aanhef en onder g, van de WWB in dit geval in beginsel een beletsel voor bijzondere bijstandsverlening vormt en dat geen sprake is van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 49, aanhef en onder b, van de WWB.
4.2.
Van de zijde van het college is nadrukkelijk ontkend dat sprake is van buitenwettelijk beleid als in 3 vermeld. Nu appellant het vermeende buitenwettelijk beleid van het college ten aanzien van deze materie niet heeft onderbouwd en de gedingstukken daarvoor evenmin aanknopingspunten bieden, treft het hoger beroep reeds hierom geen doel. Voor zover appellant heeft willen betogen dat de sinds kort door het college gehanteerde nieuwe gedragslijn (hierin bestaande: dat een aanvraag om bijzondere bijstand kan worden gehonoreerd als de aanvraag binnen vier weken na ontvangst van de toevoeging en de factuur wordt gedaan) ook in dit geval - alsnog - moet worden toegepast, kan appellant hierin niet worden gevolgd. Allereerst was van een dergelijke gedragslijn ten tijde in geding nog geen sprake en voorts is in dit geval sprake van facturen die dateren van drie maanden en langer voor de datum van indiening van de aanvraag om bijzondere bijstand.
4.3.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient dan ook te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs, in tegenwoordigheid van C.M.A.V. van Kleef als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 augustus 2015.
(getekend) R.H.M. Roelofs
(getekend) C.M.A.V. van Kleef

HD