ECLI:NL:CRVB:2015:2944
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- C.W.J. Schoor
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de weigering van een WIA-uitkering na zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 augustus 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Den Haag. Appellant, die zijn werkzaamheden als inpakker en sorteerder heeft gestaakt vanwege spier-, pees- en gewrichtsklachten, had bezwaar gemaakt tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om hem een WIA-uitkering toe te kennen. Het Uwv had vastgesteld dat appellant met ingang van 27 augustus 2012 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig rapport en een arbeidskundig rapport. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet onzorgvuldig was en dat de medische beperkingen van appellant correct waren vastgesteld.
In hoger beroep heeft appellant volgehouden dat zijn psychische beperkingen en beperkingen als gevolg van een hernia niet juist waren gewaardeerd. De Raad heeft echter geoordeeld dat er geen aanknopingspunten waren om te twijfelen aan de juistheid van de FML (Functionele Mogelijkhedenlijst) van 11 oktober 2012, die was aangepast op basis van aanvullende medische informatie. De Raad heeft de argumenten van appellant verworpen en bevestigd dat het Uwv afdoende had gemotiveerd dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies medisch passend waren voor appellant.
De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en het verzoek van appellant om schadevergoeding afgewezen. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.