ECLI:NL:CRVB:2015:2944

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 augustus 2015
Publicatiedatum
28 augustus 2015
Zaaknummer
14/615 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.W.J. Schoor
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de weigering van een WIA-uitkering na zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 augustus 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Den Haag. Appellant, die zijn werkzaamheden als inpakker en sorteerder heeft gestaakt vanwege spier-, pees- en gewrichtsklachten, had bezwaar gemaakt tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om hem een WIA-uitkering toe te kennen. Het Uwv had vastgesteld dat appellant met ingang van 27 augustus 2012 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig rapport en een arbeidskundig rapport. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet onzorgvuldig was en dat de medische beperkingen van appellant correct waren vastgesteld.

In hoger beroep heeft appellant volgehouden dat zijn psychische beperkingen en beperkingen als gevolg van een hernia niet juist waren gewaardeerd. De Raad heeft echter geoordeeld dat er geen aanknopingspunten waren om te twijfelen aan de juistheid van de FML (Functionele Mogelijkhedenlijst) van 11 oktober 2012, die was aangepast op basis van aanvullende medische informatie. De Raad heeft de argumenten van appellant verworpen en bevestigd dat het Uwv afdoende had gemotiveerd dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies medisch passend waren voor appellant.

De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en het verzoek van appellant om schadevergoeding afgewezen. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

14/615 WIA
Datum uitspraak: 7 augustus 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 18 december 2013, 13/2369 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.G.A.M. van den Heuvel, advocaat, hoger beroep ingesteld. Op
8 juni 2015 heeft mr. Van den Heuvel het hoger beroep aangevuld en nadere stukken overgelegd.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en heeft nadien desgevraagd een arbeidskundig rapport van 10 juni 2015 ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juni 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van den Heuvel. Namens het Uwv is verschenen W.H.M. Visser.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft zijn werkzaamheden van inpakker en sorteerder pakketservice op
30 augustus 2010 gestaakt wegens spier-, pees- en gewrichtsklachten.
1.2.
Bij besluit van 5 september 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang van 27 augustus 2012 geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), onder de overweging dat hij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Aan dit besluit heeft het Uwv een verzekeringsgeneeskundig rapport van 28 augustus 2012 en een arbeidskundig rapport van 4 september 2012 ten grondslag gelegd.
1.3.
De verzekeringsarts heeft in de bezwaarprocedure naar aanleiding van de brieven van
5 juli en 7 september 2012 van neuroloog J.E. Dalman haar in 1.2 vermelde rapport aangevuld met haar rapport van 4 oktober 2012. De op 28 augustus 2012 opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) heeft zij aangepast met de FML van 11 oktober 2012, omdat zij meer beperkingen heeft aangenomen voor de belastbaarheid van de rug. Op basis van die laatste FML heeft het Uwv op 12 oktober 2012 opnieuw een arbeidskundig rapport uitgebracht. Daarin is het arbeidsongeschiktheidspercentage vastgesteld op 6,26.
1.4.
Bij besluit van 13 februari 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 5 september 2012 ongegrond verklaard. Het bestreden besluit is gebaseerd op een rapport van 12 februari 2013 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een rapport van 13 februari 2013 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2.2.
De rechtbank heeft het verzekeringsgeneeskundig onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet onzorgvuldig of onvolledig geacht. Daartoe heeft zij overwogen dat de beschikbare informatie, waaronder de rapporten van de verzekeringsarts, de door het Uwv ingewonnen psychiatrische expertise van 10 juli 2012 van psychiater G. Duisterwinkel en de medische informatie van de huisarts en de behandelend internist/nefroloog en neuroloog, voldoende gegevens bevatten om appellants medische beperkingen voor het verrichten van arbeid per 27 augustus 2012 vast te stellen. Die beperkingen zijn volgens de rechtbank niet onderschat in de FML van 11 oktober 2012. De door appellant overgelegde rapporten van
30 oktober 2012 van psychiater in opleiding B. Tendeloo en 21 juni 2013 van Tendeloo en psychiater M.E.J. Mansveld bieden geen aanknopingspunten voor het aannemen van meer beperkingen van psychische aard in die FML. Evenmin is er aanleiding om de in die FML opgenomen beperkingen als gevolg van lichamelijke klachten onjuist te achten, aangezien appellant in beroep geen medische gegevens heeft overgelegd waaruit blijkt dat in dat opzicht te weinig beperkingen zijn opgenomen. In het rapport van 17 mei 2013 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep afdoende gemotiveerd dat een urenbeperking niet aan de orde is.
2.3.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 11 oktober 2012 heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen reden is om te twijfelen aan de medische geschiktheid van appellant voor de voor hem geselecteerde functies.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep staande gehouden dat het Uwv zijn psychische beperkingen en zijn beperkingen als gevolg van een hernia niet juist heeft gewaardeerd in de FML van 11 oktober 2012.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ter zitting heeft appellant verklaard dat hij met de beschikbare (medische) gegevens niet kan onderbouwen dat het Uwv de medische klachten en beperkingen op de datum in geding heeft onderschat. De Raad ziet op basis van de objectieve medische gegevens, voor zover die betrekking hebben op de datum in geding, evenmin aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid van het oordeel van de rechtbank dat de medische beperkingen van appellant als gevolg van psychische klachten en een hernia zijn onderschat in de FML van
11 oktober 2012. Die onderschatting kan in elk geval niet worden gebaseerd op het enkele feit dat appellant uiteindelijk op 1 april 2014 is geopereerd aan zijn op 5 juli 2012 gediagnosticeerde hernia op het niveau L5-SI. Deze FML is immers aangepast naar aanleiding van de in 1.3 vermelde brieven van de neuroloog Dalman. In die brieven is vermeld dat bij appellant sprake is van een radiculair syndroom SI links meer dan rechts bij een mediane HNP L5-S1 en dat de behandeling voorlopig conservatief is.
4.2.
De rechtbank wordt voorts gevolgd in haar oordeel dat het Uwv afdoende heeft gemotiveerd dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht passend zijn voor appellant.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aanvallen uitspraak moet worden bevestigd. Het verzoek van appellant het Uwv te veroordelen tot schadevergoeding dient te worden afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling van het Uwv tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor, in tegenwoordigheid van N. van Rooijen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2015.
(getekend) C.W.J. Schoor
(getekend) N. van Rooijen
GdJ