ECLI:NL:CRVB:2015:2952

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 augustus 2015
Publicatiedatum
31 augustus 2015
Zaaknummer
13-2071 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.J. van der Vos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening ingangsdatum WIA-uitkering na nieuw feit

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 augustus 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant had verzocht om herziening van de ingangsdatum van zijn WIA-uitkering, omdat hij meende dat zijn eerste arbeidsongeschiktheidsdag eerder was dan vastgesteld door het Uwv. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, en de appellant ging hiertegen in hoger beroep. De Raad oordeelde dat de door de internist-endocrinoloog gestelde diagnose van familiaire pachydermoperiostose een nieuw feit was in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), maar dat dit niet leidde tot een andere beoordeling van het Uwv. Het Uwv had namelijk al rekening gehouden met het gehele klachtencomplex van de appellant bij de eerdere beoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid. De Raad bevestigde het oordeel van de rechtbank dat het Uwv niet verplicht was om terug te komen op het eerdere besluit, omdat de nieuwe diagnose niet leidde tot een andere conclusie over de mate van arbeidsongeschiktheid. De Raad zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling en bevestigde de aangevallen uitspraak.

Uitspraak

13/2071 WIA
Datum uitspraak: 24 augustus 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 8 maart 2013, 12/3573 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 september 2014. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J. van Steenwijk.
Het onderzoek is vervolgens heropend.
Bij brief van 26 februari 2015 heeft de Raad het Uwv verzocht of de uitspraak van
14 januari 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:1) aanleiding is om een ander standpunt in te nemen.
Het Uwv heeft bij brief van 10 maart 2015 een reactie overgelegd.
Appellant heeft bij brief van 1 juli 2015 zijn zienswijze gegeven.
Het geding is vervolgens op 13 juli 2015 ter zitting behandeld. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.A. Put.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 26 juli 2011 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant met ingang van
28 september 2011 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Daarbij is er vanuit gegaan dat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag van appellant 21 september 2009 is.
1.2.
Appellant heeft bij brief van 6 september 2011 verzocht om zijn arbeidsongeschiktheidsuitkering eerder te doen ingaan, omdat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag volgens appellant veel eerder dan 21 september 2009 is. Hierop heeft het Uwv bij besluit van 12 maart 2012 afwijzend beslist. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 14 september 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep handhaaft appellant zijn in beroep ingenomen stellingen.
3.2.
Het Uwv stelt zich in hoger beroep op het standpunt dat de door appellant bij zijn beroepschrift gevoegde documenten, die ontleend zijn aan voorgaande dossiers welke betrekking hebben op diverse geschillen tussen hem en (de rechtsvoorgangers van) het Uwv, niet als nieuw feit aangemerkt kunnen worden als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Afgezien daarvan stelt het Uwv zich op het standpunt dat deze stukken te laat zijn ingediend om als zodanig te kunnen worden gekwalificeerd, waarbij wordt verwezen naar de uitspraak van de Raad van 19 april 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:BZ8835). Verzocht is de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
In lijn met de uitspraak van 14 januari 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:1) moet de aanvraag van appellant van 6 september 2011 naar zijn strekking worden beoordeeld. Door appellant is betoogd dat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag veel eerder is gelegen dan de in het besluit van 26 juli 2011 genoemde datum van 21 september 2009. Met het Uwv is de Raad van oordeel dat deze aanvraag - enkel - ertoe strekt dat het Uwv terugkomt van het besluit van
26 juli 2011, waarbij is vastgesteld dat appellant met ingang van 28 september 2011 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
4.2.
Ter ondersteuning van zijn verzoek van 6 september 2011 heeft appellant aangevoerd dat sprake is van een nieuw feit, te weten de in de brief van 25 augustus 2012 door internist-endocrinoloog A.R.M.M. Hermus gestelde diagnose van familiaire pachydermoperiostose en de in de Arbeidsomstandighedenwet genoemde verplichting van het Uwv om mee te werken aan de revalidatie van werknemers na een bedrijfsongeval. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant in hoger beroep een verklaring van 2 april 2013 van internist A.A.M. Brouwers overgelegd.
4.3.
Overeenkomstig hetgeen in artikel 4:6 van de Awb is bepaald is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden. Wanneer de aanvrager dat niet doet, kan een bestuursorgaan de aanvraag afwijzen met verwijzing naar zijn eerdere besluit. Ook als zonder meer duidelijk is dat wat bij de herhaalde aanvraag is aangevoerd niet van belang kan zijn voor het eerdere besluit, mag een bestuursorgaan de aanvraag op deze manier afwijzen. Een bestuursorgaan is in het algemeen bevoegd om, na een eerdere afwijzing, een herhaalde aanvraag inhoudelijk te behandelen en daarbij het oorspronkelijke besluit in volle omvang te heroverwegen. Indien na een eerder afwijzend besluit een besluit van gelijke strekking wordt genomen, kan door het instellen van beroep tegen dat laatste besluit niet worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst als ware het een eerste afwijzing. Er is alleen plaats voor inhoudelijke toetsing voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd. Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
4.4.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak geoordeeld dat de in de brief van
25 augustus 2012 door internist-endocrinoloog Hermus gestelde diagnose van familiaire pachydermoperiostose een nieuw feit is in de zin van artikel 4:6 van de Awb, maar dat dit desalniettemin er niet toe leidt dat het Uwv van het bestreden besluit had behoren terug te komen. Daartoe heeft zij met juistheid overwogen dat het Uwv aan het bestreden besluit ook ten grondslag heeft gelegd dat de (achteraf) gestelde diagnose van familiaire pachydermoperiostose niet leidt tot een andere beoordeling, omdat het gehele klachtencomplex van appellant destijds bij de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid is betrokken. Het bestreden besluit kon de toetsing van de rechtbank doorstaan omdat uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 4 maart 2005, dat is opgesteld ten behoeve van een beoordeling in het kader van de toepassing van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), niet blijkt dat het Uwv bij het vaststellen van de beperkingen van appellant onvoldoende rekening heeft gehouden met de klachten ten aanzien van het houdings- en bewegingsapparaat. Het feit dat uit de door appellant overgelegde stukken blijkt dat deze klachten, anders dan het Uwv destijds kennelijk heeft verondersteld, wel een aantoonbare lichamelijke oorzaak hebben, leidt niet tot de conclusie dat het Uwv de uit deze klachten voortvloeiende beperkingen destijds heeft onderschat. Gelet daarop heeft de rechtbank geen reden gezien om te oordelen dat het Uwv niet in redelijkheid tot het besluit van 14 september 2012 heeft kunnen komen. De Raad onderschrijft dit oordeel van de rechtbank.
4.5.
Betreffende de door appellant in hoger beroep overgelegde verklaring van
2 april 2013 van internist Brouwers, waarin als diagnose pachydermoperiostose (synoniem: primaire hypertrofische osteoarthropathie) wordt gesteld, overweegt de Raad dat het Uwv van die verklaring in de bestuurlijke fase geen kennis heeft kunnen nemen en daarmee bij het bestreden besluit geen rekening heeft kunnen houden. Om die reden staat dit in hoger beroep ingebrachte stuk niet ter beoordeling van de Raad. Voor zover appellant met inzending van dit stuk beoogd heeft aan te tonen dat sprake is van een nieuw feit of omstandigheid wijst de Raad erop dat de rechtbank, welk oordeel door de Raad is onderschreven, er al van is uitgegaan dat de door prof. Hermus gestelde diagnose pachydermoperiostose een nieuw feit vormt als bedoeld in 4:6 van de Awb. Hetgeen appellant in zijn brief van 1 juli 1015 heeft aangevoerd leidt niet tot een ander standpunt.
4.6.
De grief van appellant dat het Uwv verplicht is om mee te werken aan de revalidatie van werknemers na een bedrijfsongeval kan - wat daarvan ook zij - in dit geding niet aan de orde komen, omdat het bestreden besluit daar niet over gaat.
5. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank.
6. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos, in tegenwoordigheid van M. Crum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 augustus 2015.
(getekend) D.J. van der Vos
(getekend) M. Crum

AP