ECLI:NL:CRVB:2015:2970

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 september 2015
Publicatiedatum
1 september 2015
Zaaknummer
13/3824 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.F. Bandringa
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om kwijtschelding van teveel betaalde bijstand op grond van de Wet werk en bijstand

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 september 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), had een verzoek ingediend om kwijtschelding van een openstaande vordering van € 14.704,35. Deze vordering was ontstaan door teveel betaalde bijstand, die door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam was teruggevorderd. Het college had het verzoek om kwijtschelding afgewezen, omdat de appellant niet voldeed aan de voorwaarden zoals neergelegd in de Beleidsregels inkomensvoorziening WWB. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

De Raad heeft vastgesteld dat de appellant niet gedurende vijf jaar aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, wat een vereiste is voor kwijtschelding. De Raad heeft ook overwogen dat de appellant niet tijdig aan de voorwaarden heeft voldaan en dat het college hem hierover voldoende had geïnformeerd. De Raad concludeert dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die het college zouden verplichten om van het beleid af te wijken. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en het hoger beroep van de appellant is afgewezen. Er zijn geen proceskosten toegewezen, omdat er geen aanleiding voor veroordeling in de proceskosten is.

Uitspraak

13/3824 WWB
Datum uitspraak: 1 september 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
7 juni 2013, 12/6499 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 juli 2015. Appellant is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S.S. Kisoentewari.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving bijstand, laatstelijk op grond van de Wet werk en bijstand (WWB).
1.2.
Bij besluit van 29 juli 2003 heeft het college een bedrag van € 18.151,07 aan teveel betaalde bijstand van appellant teruggevorderd. Ter aflossing van de vordering heeft het college in de periode van augustus 2007 tot en met juni 2011 maandelijks een bedrag ingehouden op de bijstand van appellant. In juli 2011 is appellant 65 jaar geworden en is de bijstand geëindigd. Appellant heeft in mei en juli 2012 nog een bedrag van respectievelijk
€ 39,42 en € 50,- afgelost.
1.3.
Appellant heeft het college op 30 juli 2012 verzocht om kwijtschelding van de openstaande vordering van € 14.704,35.
1.4.
Bij besluit van 12 september 2012, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 16 november 2012 (bestreden besluit), heeft het college het verzoek afgewezen op de grond dat appellant niet voldoet aan de voorwaarden voor kwijtschelding, zoals neergelegd in artikel 6.3 van de Beleidsregels inkomensvoorziening WWB, IOAW, IOAZ en WWIK van 28 september 2010 (Beleidsregels). Volgens het college heeft appellant niet gedurende een periode van vijf jaar aan zijn betalingsverplichting voldaan dan wel gedurende 65 aaneengesloten maanden daadwerkelijk 60 termijnen betaald.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 6.3, tweede lid, van de Beleidsregels, voor zover hier van belang, kan het college onder meer besluiten van gehele of gedeeltelijke (verdere) invordering af te zien indien de belanghebbende:
b. gedurende vijf jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan;
c. gedurende vijf jaar weliswaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, eventueel vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog
uit eigen beweging binnen die periode heeft betaald.
4.2.
Ter zitting van de Raad heeft de gemachtigde van het college toegelicht dat op grond van de werkvoorschriften WWB de betaling van 60 termijnen binnen 65 aaneengesloten maanden gelijkgesteld wordt met een betaling gedurende vijf jaar zoals bepaald in artikel 6.3,
tweede lid, aanhef en onder c, van de Beleidsregels. Deze verlengde periode ziet op de situatie waarin de belanghebbende enkele termijnen niet heeft betaald, maar deze achterstallige termijnen alsnog binnen vijf maanden na het verstrijken van vijf jaar betaalt. Dit beleid wordt strikt toegepast.
4.3.
Niet in geschil is dat appellant met ingang van 1 augustus 2007 niet gedurende vijf jaar aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, zodat hij niet voldoet aan het bepaalde in
artikel 6.3, tweede lid, aanhef en onder b, van de Beleidsregels. Appellant voldoet evenmin aan het bepaalde in artikel 6.3, tweede lid, aanhef en onder c, van de Beleidsregels, reeds omdat hij het achterstallige bedrag niet alsnog uit eigen beweging binnen 65 maanden daadwerkelijk heeft betaald. Appellant heeft weliswaar op 30 juli 2012 een verzoek om kwijtschelding gedaan, maar hij heeft daarmee niet, zoals hij stelt, voldaan aan de voorwaarden om voor kwijtschelding in aanmerking te komen. Ook met zijn voorstel tijdens de hoorzitting op 6 november 2012 om het achterstallige bedrag van € 600,- alsnog te betalen heeft appellant niet voldaan aan die voorwaarden. Het college heeft appellant in de besluiten van 21 januari 2009 en 14 juli 2011 geïnformeerd over het beleid om voor kwijtschelding in aanmerking te komen. Het had dan ook op de weg van appellant gelegen om zich hiervoor tijdig tot het college te wenden als het beleid hem niet duidelijk was of om volledig te voldoen aan de voorwaarden om voor kwijtschelding in aanmerking te komen.
4.4.
Gelet op 4.1 tot en met 4.3 heeft het college het verzoek om kwijtschelding overeenkomstig zijn beleid afgewezen. Anders dan appellant heeft gesteld, heeft het beleid van het college niet tot gevolg dat appellant in de gemeente Amsterdam moet blijven wonen om in aanmerking te kunnen komen voor kwijtschelding. Dat door een verhuizing naar buiten de gemeente Amsterdam geen aflossing op de vordering kon plaatsvinden door middel van inhouding op de bijstand, neemt niet weg dat appellant zelf anderszins voor aflossing zorg kon dragen. Bovendien is de bijstand van appellant in juli 2011 niet beëindigd omdat hij buiten de gemeente Amsterdam is gaan wonen, maar omdat hij in die maand de leeftijd
van 65 jaar bereikte. De Raad ziet hierin dan ook geen bijzondere omstandigheid op grond waarvan het college van het beleid had moeten afwijken.
4.5.
Uit 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak
.
Deze uitspraak is gedaan door J.F. Bandringa, in tegenwoordigheid van C.M. Fleuren als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 september 2015.
(getekend) J.F. Bandringa
(getekend) C.M. Fleuren

HD