1.5.Naar aanleiding van de derde aanvraag van appellant om bijstand hebben medewerkers hoogwaardig handhaven op 6 september 2013 om 7.15 uur, op 9 september 2013 om 9.25 uur, op 19 september 2013 om 6.50 uur en op 26 september 2013 om 7.50 uur gepoogd een huisbezoek af te leggen aan het opgegeven adres. De bevindingen hiervan zijn neergelegd in een Rapport Handhaving Sociale Zaken van de gemeente De Ronde Venen van 27 september 2013. Bij besluit van 2 oktober 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 3 februari 2014 (bestreden besluit 2), heeft het college ook de derde aanvraag van appellant afgewezen. Aan de besluitvorming ligt ten grondslag dat appellant nog steeds niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij op het opgegeven adres woont.
2. Bij de aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit 1 ongegrond verklaard. Bij de aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit 2 eveneens ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraken gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.De te beoordelen periode loopt van 6 juni 2013 tot en met 13 augustus 2013.
4.1.2.Appellant heeft aangevoerd dat een redelijke grond voor het op 18 juni 2013 afgelegde huisbezoek ontbreekt.
4.1.3.Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 24 november 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK4064) is van een redelijke grond voor het afleggen van een huisbezoek sprake als voorafgaand aan - dat wil zeggen: vóór of uiterlijk bij aanvang van - het huisbezoek duidelijk is dát en op grond van welke concrete objectieve feiten en omstandigheden redelijkerwijs kan worden getwijfeld aan de juistheid of de volledigheid van de door de betrokkene verstrekte gegevens, voor zover deze van belang zijn voor het vaststellen van het recht op bijstand en niet op een andere effectieve en voor betrokkene minder belastende wijze kunnen worden geverifieerd. 4.1.4.In dit geval was een redelijke grond voor het afleggen van een huisbezoek op 18 juni 2013 aanwezig. Voorafgaand aan het huisbezoek heeft een intakegesprek plaatsgevonden met betrekking tot de aanvraag van appellant. SD was bij dit gesprek aanwezig. Appellant heeft tijdens het gesprek geen eenduidige informatie verstrekt. Tijdens het gesprek heeft appellant namelijk verklaard dat hij ’s nachts wel had geslapen op het opgegeven adres, maar al vroeg op pad was, wat verklaart dat de medewerkers hoogwaardig handhaven hem ’s morgens voorafgaand aan het intakegesprek niet hadden aangetroffen op het opgegeven adres. Echter, appellant bleek geen huissleutels bij zich te hebben, terwijl hij aanvankelijk had verklaard dat dit wel het geval was. Daarbij komt dat appellant op het opgegeven adres was komen wonen en een aanvraag om bijstand voor zichzelf deed terwijl het om een tweekamerwoning gaat, waar ook SD en haar kind stonden ingeschreven. Gelet op deze omstandigheden mocht het college redelijkerwijs twijfelen aan de woonsituatie op het opgegeven adres. Daarbij is van belang dat het college geen ander, minder ingrijpend middel ter beschikking stond om het recht op bijstand te onderzoeken en te verifiëren dan het afleggen van een huisbezoek.
4.1.5.Appellant heeft voorts betoogd dat hij door de afwezigheid van een tolk de consequenties van het intakegesprek en het huisbezoek niet goed heeft begrepen. Dit betoog slaagt niet. Uit het rapport van 26 juli 2013 komt naar voren dat SD tijdens het intakegesprek en tijdens het huisbezoek voor appellant heeft getolkt. Niet valt uit het verslag op te maken dat dit tot onduidelijkheden voor appellant heeft geleid. Daar komt bij dat de bevindingen van het huisbezoek op 4 juli 2013 met appellant zijn besproken met bijstand van een telefonische tolk. Appellant heeft toen niet verklaard dat hij tijdens de intake en het huisbezoek bepaalde zaken niet of niet goed heeft begrepen.
4.1.6.Anders dan appellant heeft betoogd, vormen de bevindingen van het huisbezoek een toereikende grondslag voor het oordeel van het college dat niet aannemelijk is dat appellant in de te beoordelen periode zijn hoofdverblijf had op het opgegeven adres. Het huis maakte een onbewoonde indruk en was erg stoffig. Het gasfornuis was niet aangesloten en de keukenkastjes en de koelkast waren leeg. In huis waren geen levensmiddelen aanwezig, geen beddengoed en geen huisvuil. Verder was geen recente administratie van appellant aanwezig en ook geen douche- en scheergerei.
4.1.7.Nu niet aannemelijk was dat appellant op het opgegeven adres woonde, kon het college het recht op bijstand niet vaststellen, zodat het college de eerste aanvraag van appellant terecht heeft afgewezen.
4.2.1.Naar aanleiding van de tweede aanvraag van appellant heeft op 9 augustus 2013 na afloop van het intakegesprek een huisbezoek plaatsgevonden. Tijdens dit huisbezoek heeft appellant verklaard dat hij van vrijdag tot en met maandag of dinsdag bij vrienden, voornamelijk bij ene Yislam, verbleef, en daar dan ook bleef slapen. In de woning aan het opgegeven adres hebben de medewerkers hoogwaardig handhaven onderbroeken, overhemden, spijkerbroeken, toiletartikelen en crèmes gevonden, maar geen douche- en scheergerei in de badkamer. Evenmin is de administratie en de was van appellant aangetroffen.
4.2.2.Appellant heeft aangevoerd dat hij niet zou hebben verklaard dat hij vrijdag tot en met dinsdag bij een vriend woonde, dat wil zeggen sliep, maar dat hij gedurende de week overdag bij een vriend verbleef en tenminste vijf nachten op het opgegeven adres sliep. Deze beroepsgrond slaagt niet. Uit het rapport van 15 augustus 2013 blijkt dat appellant heeft verklaard van vrijdag tot en met maandag of dinsdag bij vrienden te verblijven en daar ook te slapen. Uit het hoger beroepschrift komt naar voren dat appellant alleen overdag en gedurende de week bij vrienden zou verblijven. Deze stelling heeft hij op geen enkele wijze onderbouwd en geeft dan ook geen aanleiding om niet uit te gaan van wat in het rapport van 15 augustus 2013 is opgetekend.
4.2.3.Gelet op 4.2.1 en 4.2.2 heeft appellant niet aannemelijk gemaakt dat hij ten tijde in geding wel op het opgegeven adres woonde. Daardoor kon het college het recht op bijstand niet vaststellen, zodat het college de tweede aanvraag terecht heeft afgewezen.
4.3.1.Naar aanleiding van de derde aanvraag van appellant hebben medewerkers hoogwaardig handhaven op de in 1.5 genoemde data en tijdstippen geprobeerd een huisbezoek af te leggen aan het opgegeven adres. Appellant is geen enkele keer aangetroffen.
4.3.2.Anders dan appellant heeft aangevoerd heeft het college naar aanleiding van de bevindingen van het huisbezoek op 9 augustus 2013, dat werd afgelegd in verband met een tweede aanvraag om bijstand van appellant, nu juist niet vastgesteld dat appellant daadwerkelijk woonde op het opgegeven adres. Dat appellant in elk geval drie van de vier keren in september 2013 wel aanwezig was, maar de bel niet heeft gehoord is niet aannemelijk. Uit het rapport handhaving sociale zaken van 27 september 2013 komt naar voren dat de medewerkers hoogwaardig handhaven bij de pogingen tot het afleggen van de huisbezoeken aan het opgegeven adres meerdere malen langdurig, ongeveer 15 minuten, op de bel hebben gedrukt en met een sleutel op het glas van het raam hebben getikt. De huisbel was buiten vrij luid hoorbaar. De buren werden elke keer wakker van het gebel en getik. Opvallend was dat de ramen en het glas op de deur tot aan het plafond waren dichtgeplakt met bruin papier. Ook dat is een omstandigheid die erop duidt dat de woning niet werd bewoond.
4.3.3.Uit 4.3.1 en 4.3.2 volgt dat het college ook de derde aanvraag terecht heeft afgewezen.