ECLI:NL:CRVB:2015:3066
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de toegenomen arbeidsongeschiktheid van appellante na knieoperaties
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 augustus 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante, die sinds 12 maart 1996 een WAO-uitkering ontving, had in 2000 een besluit ontvangen van het Uwv waarin haar uitkering werd ingetrokken omdat zij minder dan 15% arbeidsongeschikt was. Appellante heeft meerdere keren verzocht om herziening van dit besluit, met de stelling dat haar arbeidsongeschiktheid was toegenomen. Het Uwv heeft deze verzoeken afgewezen, omdat appellante geen nieuwe medische informatie had overgelegd die haar standpunt onderbouwde.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd. De verzekeringsarts had vastgesteld dat er geen significante wijziging in de arbeidsongeschiktheid van appellante was binnen vijf jaar na de intrekking van haar uitkering. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat haar knie- en nekklachten wel degelijk waren toegenomen, maar de Raad oordeelde dat de conclusies van de verzekeringsartsen niet ter discussie stonden. De Raad bevestigde dat de medische stukken die door appellante waren ingediend, niet voldoende waren om haar standpunt te onderbouwen.
De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. De Raad concludeerde dat er geen bewijs was dat appellante gedurende vier weken onafgebroken toegenomen arbeidsongeschikt was geweest door dezelfde ziekteoorzaak binnen de gestelde termijn. De uitspraak werd gedaan door P.H. Banda, in tegenwoordigheid van griffier I. Mehagnoul, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.