ECLI:NL:CRVB:2015:3194

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 september 2015
Publicatiedatum
22 september 2015
Zaaknummer
14/3613 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.W. Schuttel
  • L.H.J. van Haarlem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en de beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 september 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de herziening van zijn WAO-uitkering door het Uwv. Appellant, die als internationaal vrachtwagenchauffeur werkte, had zijn werkzaamheden gestaakt vanwege rugklachten en ontving aanvankelijk een uitkering op basis van een arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Na een melding van toegenomen klachten in 2012, heeft het Uwv de uitkering herzien naar een arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Appellant was het niet eens met deze herziening en stelde dat zijn beperkingen ernstiger waren dan door de verzekeringsartsen van het Uwv was vastgesteld.

De Raad heeft in zijn beoordeling gekeken naar de medische onderzoeken die door het Uwv zijn uitgevoerd. De primaire verzekeringsarts had onderzoek gedaan naar de rugklachten van appellant, en de verzekeringsarts bezwaar en beroep had het dossier bestudeerd en de hoorzitting bijgewoond. De Raad concludeerde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de beperkingen van appellant adequaat waren gemotiveerd. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellant.

Uiteindelijk heeft de Raad het hoger beroep van appellant afgewezen en de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd. Ook het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in het openbaar en ondertekend door de betrokken rechters.

Uitspraak

14/3613 WAO
Datum uitspraak: 4 september 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
20 mei 2014, 13/709 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellant heeft mr. E. Smit, advocaat, nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 juli 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Smit, voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. P.J. Reith.

OVERWEGINGEN

1.1
Appellant is werkzaam geweest als internationaal vrachtwagenchauffeur voor 49 uur per week. Op 4 oktober 1996 heeft hij zijn werkzaamheden gestaakt wegens rugklachten. Aan appellant is bij einde wachttijd een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
1.2.
Op 16 oktober 2012 heeft appellant zich met toegenomen rugklachten, pijnlijke gewrichten, vermoeidheid, hartklachten en hoge bloeddruk bij het Uwv gemeld. Bij besluit van 18 december 2012 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellant met ingang van
29 december 2012 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 21 februari 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep gesteld dat hij meer beperkingen heeft dan door de verzekeringsartsen van het Uwv is aangenomen. Hij heeft de hele dag zodanig ernstige pijnklachten, dat er (bijna) geen benutbare mogelijkheden voor hem resteren. Hij is niet meer in staat trap te lopen. Appellant heeft verwezen naar de in beroep overgelegde MRI-scan. In hoger beroep heeft appellant een verklaring overgelegd van huisarts M. Kok, van 9 juli 2015. Appellant heeft gesteld dat het onderzoek door de verzekeringsartsen niet zorgvuldig is geweest.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Gelet op het bepaalde in artikel 37, tweede lid, van de WAO kan alleen een toename van appellants rugklachten tot herziening van zijn uitkering leiden.
4.2.
De Raad ziet geen aanleiding om appellant te volgen in zijn standpunt in hoger beroep dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is geweest. De primaire verzekeringsarts heeft met betrekking tot de rug onderzoek verricht en de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het dossier bestudeerd, de hoorzitting bijgewoond en kennis genomen van de door appellant ingebrachte informatie uit de behandelend sector. De Raad merkt in dit verband op dat appellant al jaren niet meer voor zijn rugklachten onder behandeling is.
4.3.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat door de verzekeringsartsen van het Uwv voldoende is gemotiveerd in hoeverre de beperkingen van appellant zijn toegenomen als gevolg van de rugklachten. Deze beperkingen zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 14 november 2012. In haar rapport van 20 november 2013 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gereageerd op het in beroep overgelegde radiologiebericht van 15 oktober 2013. Deze verzekeringsarts heeft opgemerkt dat als enige afwijking enige facetartrose en ligamentum flavum hypertrofie op niveau L5-S1 is vastgesteld en dat dit de diagnose aspecifieke lage rugklachten bevestigt. Zij acht de toegekende beperkingen in ruime mate passend bij deze diagnose en de milde ernst van de in de MRI vastgestelde afwijkingen. De Raad ziet, met de rechtbank, geen aanleiding voor twijfel aan deze conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Met betrekking tot de in hoger beroep overgelegde verklaring van huisarts Kok, merkt de Raad op dat hieruit niet blijkt dat appellant in verband met zijn rugklachten meer beperkt is dan door de verzekeringsartsen van het Uwv is aangenomen. De Raad ziet geen aanleiding om een deskundige te benoemen.
4.4.
Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de arbeidsdeskundige in zijn rapport van 4 december 2012 voldoende heeft toegelicht dat de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.
5. Gezien hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.4. slaagt het hoger beroep niet, zodat ook het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel, in tegenwoordigheid van L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 september 2015.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) L.H.J. van Haarlem

UM