ECLI:NL:CRVB:2015:3199

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 september 2015
Publicatiedatum
22 september 2015
Zaaknummer
15/462 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep wegens termijnoverschrijding in het kader van de AWBZ

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 september 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De rechtbank had het beroep van appellant tegen een besluit van de Minister van Veiligheid en Justitie niet-ontvankelijk verklaard vanwege een termijnoverschrijding. Appellant had op 17 april 2014 een beroepschrift ingediend, terwijl de termijn voor het indienen van beroep eindigde op 16 april 2014. Appellant stelde dat hij het bestreden besluit pas op 13 maart 2014 had ontvangen, en dat hij door slechte postbezorging niet in staat was om tijdig beroep in te stellen. De rechtbank oordeelde echter dat appellant voldoende tijd had om beroep in te stellen en dat zijn termijnoverschrijding niet verschoonbaar was.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn argumenten, maar de Raad oordeelde dat de datum van ontvangst van het besluit niet bepalend is voor de aanvang van de beroepstermijn. De wettelijke termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken, en deze termijn begint op de dag na de bekendmaking van het besluit. De Raad bevestigde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het beroep te laat was ingediend en dat er geen omstandigheden waren die de termijnoverschrijding verschoonbaar maakten. De uitspraak van de rechtbank Gelderland werd dan ook bevestigd.

De Raad concludeerde dat de argumenten van appellant niet voldoende onderbouwd waren en dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 16 september 2015, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

15/462 AWBZ
Datum uitspraak: 16 september 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
23 december 2014, 14/2762 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Minister van Veiligheid en Justitie (minister)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 augustus 2015. Appellant is verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F. Boone.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant verblijft sinds 22 november 2013 in het kader van de voorwaardelijke beëindiging van zijn terbeschikkingstelling in een sociowoning van Meander van de [naam stichting] te [plaatsnaam] .
1.2.
Bij besluit van 4 december 2013 heeft de minister aan appellant voor dat verblijf een eigen bijdrage opgelegd op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten.
1.3.
Bij besluit van 5 maart 2014 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar tegen het besluit van 4 december 2013 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat gelet op de datum van verzending van het bestreden besluit, de termijn voor het instellen van beroep eindigde op 16 april 2014. Het op 17 april 2014 per fax ingediende beroepschrift is daarmee te laat ontvangen (lees: ingediend). Naar aanleiding van de stelling van appellant dat hij door de slechte postbezorging binnen de instelling het bestreden besluit pas op 13 maart 2014 persoonlijk heeft ontvangen, heeft de rechtbank overwogen dat dit nog ruim binnen de beroepstermijn was en dat appellant de mogelijkheid heeft gehad om binnen de termijn beroep in te dienen, zo nodig op nader aan te voeren gronden. Dat appellant zich bij het bepalen van de beroepstermijn een dag heeft verteld, dient voor zijn rekening en risico te blijven.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het bestreden besluit hem ruim acht dagen later heeft bereikt dan de dagtekening en dat hij deze datum van ontvangst door hem in persoon mag hanteren als begin van de beroepstermijn. Appellant bestrijdt het oordeel van de rechtbank dat hij ondanks de gestelde interne slechte postbezorging, de mogelijkheid heeft gehad om nog binnen de termijn - desnoods pro forma - beroep in te stellen. Volgens appellant miskent dit oordeel dat het voor hem door de strenge huisregels en afhankelijkheid van derden moeilijker is dan voor mensen die niet in een instelling verblijven om schriftelijke correspondentie van juridische aard snel en degelijk af te handelen. Ten slotte stelt appellant dat gelet op de overschrijding van de termijn met 24 uur redelijkerwijs niet kan worden geconcludeerd dat hij in verzuim is geweest.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken. Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt deze termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Artikel 3:41, eerste lid, van de Awb bepaalt dat de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
4.2.
In artikel 6:11 van de Awb is bepaald dat voor een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat het bestreden besluit juist is geadresseerd. Uit wat is overwogen in 4.1 volgt dat de stelling van appellant dat de datum van ontvangst in persoon beslissend is voor de aanvang van de beroepstermijn niet in overeenstemming is met het systeem van de Awb. Bepalend voor de aanvang van de termijn is de toezending of uitreiking van het besluit. Appellant heeft in hoger beroep niet langer betwist dat de dagtekening van het bestreden besluit heeft te gelden als datum van verzending per post.
4.4.
De wettelijke termijn bedraagt zes weken (42 dagen). Ingevolge artikel 6:8 van de Awb gaat de termijn in met ingang van de dag na die waarop het bestreden besluit is bekendgemaakt, in dit geval dus met ingang van 6 maart 2014. Zoals de Raad eerder heeft overwogen, zie de uitspraak van 10 december 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY6053, moet “met ingang van” een bepaalde dag worden begrepen als: bij het begin van die dag, in dit geval dus op 6 maart 2014 om 00.00 uur. Dat betekent dat de termijn eindigt op 16 april 2014 na het verstrijken van het tijdstip 23.59 uur. Op dat moment zijn immers 42 dagen
(van 24 uur) verstreken. Indien het betoog van appellant zou worden gevolgd, zou de
termijn 43 dagen, en daarmee meer dan zes weken bedragen.
4.5.
Het beroep van appellant is per fax bij de rechtbank binnengekomen op 17 april 2014. De rechtbank is terecht tot het oordeel gekomen dat dit te laat is. Beoordeeld dient daarom te worden of de termijnoverschrijding verschoonbaar is geweest. De stelling van appellant dat het voor hem moeilijker is om schriftelijke correspondentie van juridische aard snel en degelijk af te handelen, omdat hij in een instelling verblijft waar strenge huisregels gelden en hij afhankelijk is van derden, is niet nader onderbouwd. Niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest.
4.6.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.C.P. Venema, in tegenwoordigheid van M. Crum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 september 2015.
(getekend) H.C.P. Venema
(getekend) M. Crum

HD