ECLI:NL:CRVB:2015:3240

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 september 2015
Publicatiedatum
25 september 2015
Zaaknummer
14/2922 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.W. Schuttel
  • L.H.J. van Haarlem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen weigering WIA-uitkering op basis van medische beoordeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar een WIA-uitkering toe te kennen. Appellante, die eerder werkzaam was als medewerker bakkerij, heeft zich ziek gemeld met klachten die voortvloeien uit een urineweginfectie en depressiviteit. Het Uwv heeft na medisch onderzoek vastgesteld dat appellante per 23 augustus 2013 geen recht heeft op een WIA-uitkering, omdat er geen sprake zou zijn van beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek.

Appellante heeft in bezwaar en beroep aangevoerd dat haar klachten niet goed zijn verwoord en dat haar psychische en fysieke klachten zijn onderschat. Ze heeft verschillende medische stukken overgelegd ter ondersteuning van haar standpunt, waaronder brieven van haar psycholoog en huisarts. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat de informatie van de behandelende sector adequaat was meegewogen.

In hoger beroep heeft appellante opnieuw haar psychische klachten naar voren gebracht en gesteld dat de geduide functies haar belastbaarheid overschrijden. De Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij zij oordeelde dat de medische beoordeling van het Uwv juist was en dat er geen aanleiding was om de belastbaarheid van appellante anders vast te stellen. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak.

Uitspraak

14/2922 WIA
Datum uitspraak: 4 september 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 8 mei 2014, 13/6021 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A. El Idrissi, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Verder is een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ingezonden.
Namens appellante zijn nadere medische stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 juli 2015. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. El Idrissi en door E.M. Loukili, tolk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.J.M.M. de Poel.

OVERWEGINGEN

1. Appellante is werkzaam geweest als medewerker bakkerij. Met ingang van 26 augustus 2011 heeft zij zich vanuit een situatie dat zij uitkering ontving ingevolge de Werkloosheidswet ziek gemeld met klachten als gevolg van een urineweginfectie en met klachten van depressiviteit. Naar aanleiding van een aanvraag om uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft het Uwv na een medisch onderzoek bij besluit van 21 juni 2013 vastgesteld dat voor appellante met ingang van
23 augustus 2013 geen recht ontstaat op een uitkering ingevolge de Wet WIA, omdat geen sprake is van beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek.
2. In bezwaar heeft appellante aangevoerd haar klachten als gevolg van de taalbarrière niet goed te hebben verwoord. Zij maakt melding van onder meer klachten van bloedverlies, nekklachten, klachten van duizeligheid, vergeetachtigheid, hartkloppingen, slapeloosheid en psychische problemen. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante onder meer een brief van psycholoog F.P. de Boer van 12 oktober 2012 en een verwijsbrief voor psychologische behandeling van de huisarts van 26 juni 2013 overgelegd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellante in verband met pijnklachten beperkt geacht voor het verrichten van arbeid als gevolg van ziekte of gebrek en beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft appellante in staat geacht passende functies te vervullen, op grond waarvan de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op minder dan 35%. Bij besluit van 23 augustus 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 21 juni 2013 ongegrond verklaard.
3. In beroep heeft appellante naar voren gebracht dat haar psychische beperkingen zijn onderschat. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante een brief van de psycholoog van 19 september 2013 ingezonden.
4. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellante tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest. Het is gebaseerd op anamnese en eigen onderzoek en informatie van de behandelende sector is meegewogen. De door appellante in beroep overgelegde brief van de psycholoog maakt de beoordeling niet anders.
5. In hoger beroep heeft appellante onder meer aangevoerd dat de psycholoog naast de somatoforme stoornis heeft gesproken over angst- en stemmingsklachten. De klachten van vergeetachtigheid (black-outs) zouden zijn onderschat. Een brief van de huisarts van
10 juli 2014 is meegezonden. Tevens is een rapport van psycholoog De Boer van
7 maart 2014 in geding gebracht. Appellante is van mening dat de geduide functies haar belastbaarheid overschrijden.
6.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
6.2.
De rechtbank heeft met juistheid de medische grondslag van het bestreden besluit onderschreven. Wat betreft de psychische problematiek wordt overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 24 november 2014 heeft toegelicht dat de informatie van de huisarts dateert van 10 juli 2014, bijna een jaar na de datum in geding. De door de psycholoog bij brieven van 19 september 2013 en 7 maart 2014 beschreven situatie, die een minder ernstig beeld laat zien, betekent volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet dat de belastbaarheid van appellante op 23 augustus 2013 onjuist zou zijn vastgesteld. Deze toelichting wordt gevolgd. In de bij brief van 14 juli 2015 ingezonden medische informatie wordt evenmin aanleiding gezien de beoordeling per 23 augustus 2013 voor onjuist te houden. In dat verband wordt overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onder meer in zijn rapport van 12 maart 2014 heeft benadrukt dat de verzekeringsarts bij de beoordeling van de belastbaarheid per de datum in geding kennis heeft genomen van de informatie van de behandelende psycholoog over de ingezette behandeling vanaf december 2011 tot in 2012. Ook de omstandigheid dat appellante in juli 2013 was her-aangemeld voor psychologische behandeling vanwege spanningsklachten (mede) als gevolg van de besluitvorming van het Uwv was bekend bij het Uwv en heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij de beoordeling meegewogen. Wat betreft de gewrichtsklachten wordt overwogen dat deze zijn ontstaan na de datum in geding. Uit de overgelegde gegevens blijkt dan ook niet dat de belastbaarheid door het Uwv onjuist is vastgesteld. Ten slotte wordt appellante evenmin gevolgd in haar stelling dat de belasting in de geduide functies haar belastbaarheid overschrijdt, nu geen enkele onderbouwing voor die stelling is gegeven.
6.3.
De Raad komt tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel, in tegenwoordigheid van L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 september 2015.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) L.H.J. van Haarlem

AP