ECLI:NL:CRVB:2015:3283

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 augustus 2015
Publicatiedatum
29 september 2015
Zaaknummer
14/241 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Duurzame arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling in het kader van de Wet WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 augustus 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de duurzame arbeidsongeschiktheid van appellant, die zich per 12 oktober 2009 ziek had gemeld vanwege gewrichtsklachten. Het Uwv had vastgesteld dat appellant met ingang van 10 oktober 2011 recht had op een WGA-loonaanvullingsuitkering, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid op 100% was vastgesteld. Appellant was het niet eens met de beslissing van het Uwv en had bezwaar aangetekend, wat door de rechtbank Limburg ongegrond werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat de arbeidsbeperkingen van appellant niet duurzaam waren, en dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellant geen recht had op een IVA-uitkering.

In hoger beroep voerde appellant aan dat zijn beperkingen wel degelijk duurzaam waren, gesteund door verklaringen van zijn behandelend artsen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de rechtbank terecht geen aanleiding zag om te twijfelen aan de medische beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De Raad benadrukte dat de verzekeringsarts een inschatting moet maken van de herstelkansen en dat er voldoende basis was voor de conclusie dat de functionele mogelijkheden van appellant konden verbeteren door een multidisciplinair revalidatietraject. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling en de noodzaak van een gedegen onderbouwing bij het vaststellen van duurzame arbeidsongeschiktheid in het kader van de Wet WIA. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat de eerdere beslissing van de rechtbank moest worden bevestigd.

Uitspraak

14/241 WIA
Datum uitspraak: 7 augustus 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
3 december 2013, 12/1686 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juni 2015, waar appellant is verschenen met bijstand van mr. M.R.V.L. Kicken. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.J.H.H. Fuchs.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, die laatstelijk werkzaam is geweest als kok gedurende 38 uur per week, heeft zich per 12 oktober 2009 ziek gemeld in verband met gewrichtsklachten. Daarnaast is appellant bekend met knie- en rugklachten. Bij besluit van 20 december 2011 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant met ingang van 10 oktober 2011 recht heeft op een
WGA-loonaanvullingsuitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Daarbij is de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 100%. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 16 augustus 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank geoordeeld dat de arbeidsbeperkingen van appellant niet duurzaam zijn zodat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellant geen recht heeft op een uitkering op grond van de inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA). De rechtbank heeft overwogen dat met het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende aannemelijk is gemaakt dat van een multidisciplinair revalidatietraject nog aanzienlijk resultaat en een verbetering van de belastbaarheid van appellant verwacht mag worden.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn beperkingen duurzaam zijn en acht zich in dit standpunt gesteund door de in bezwaar overgelegde verklaringen van zijn behandelend artsen. Gelet hierop heeft de rechtbank in navolging van het Uwv, naar de mening van appellant ten onrechte doorslaggevende betekenis toegekend aan de enkele verklaring van de behandelend revalidatiearts van appellant, A. Derks van 7 oktober 2011.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het geschil tussen partijen betreft alleen de vraag of de volledige arbeidsongeschiktheid van appellant met ingang van 10 oktober 2011 moet worden geacht tevens duurzaam te zijn in de zin van artikel 4 van de Wet WIA, zodat appellant ingevolge artikel 47 van de Wet WIA recht heeft op een IVA-uitkering.
4.2.
Van duurzame arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA is volgens het tweede lid sprake als er een medisch stabiele of verslechterende situatie is. Volgens het derde lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
4.3.
Volgens vaste rechtspraak (onder meer de uitspraak van 4 februari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1896) dient de verzekeringsarts zich een oordeel te vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA, waarbij hij een inschatting dient te maken van de herstelkansen, in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden van de betrokken verzekerde. Bij de vraag of er sprake is van duurzaamheid gaat het om een inschatting van de toekomstige ontwikkelingen van de arbeidsbeperkingen. Dit brengt mee dat de inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar en daarna dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de betreffende individuele verzekerde aan de orde zijn. In het geval de inschatting van de kans op herstel berust op een medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde.
4.4.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd vormt in essentie een herhaling van de gronden die hij in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft het beroep terecht en op juiste gronden ongegrond verklaard.
4.5.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat er geen aanleiding is tot twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Daarbij is door de rechtbank verwezen naar het rapport van 14 augustus 2012 waarin de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk en overtuigend heeft gemotiveerd welke mogelijkheden voor verbetering van de belastbaarheid van appellant openstaan. In dat rapport is vermeld dat de in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) vastgestelde beperkingen in lijn zijn met de door appellant gepresenteerde pijnproblematiek en de daaraan verbonden gebrekkige mobiliteit. Dit komt met name tot uitdrukking in de aspecten bukken, lopen en staan. Voor deze beperkingen bieden de vastgestelde afwijkingen aan de knieën en rug evenwel onvoldoende basis. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep vertoont appellant een pijngedrag dat niet in verhouding staat tot de aangetoonde afwijkingen. Daarom heeft revalidatiearts Derks de mogelijkheden van een multidisciplinair revalidatietraject met appellant besproken. Gezien de grote discrepantie tussen de door appellant ervaren beperkingen en die welke aannemelijk zijn vanuit de geobjectiveerde afwijkingen en die overeenkomen met de informatie van appellants behandelend artsen, mag aanzienlijk resultaat worden verwacht van een multidisciplinair revalidatietraject. Dat traject kan zich richten op inadequate cognities met betrekking tot pijn. Voorts kan in dit traject worden gewerkt aan de grote gedragsmatige component. In het aanvullende rapport van 2 november 2012 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep vermeld dat er een grote discrepantie bestaat tussen de ervaren beperkingen en de omvang en ernst van de vastgestelde afwijkingen. Daarbij is tevens een gedragsmatige component aanwezig. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep zal het effect van revalidatie aanzienlijk zijn indien appellant op een andere manier met zijn klachten leert omgaan en daartoe gemotiveerd is. Hiermee is een voldoende onderbouwing gegeven voor de inschatting dat de functionele mogelijkheden van appellant kunnen worden verbeterd.
4.6.
Gelet op hetgeen in 4.1 tot en met 4.5 is overwogen, slaagt het hoger beroep niet. Het door appellant gedane verzoek om schadevergoeding, bestaande uit de wettelijke rente, moet worden afgewezen. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek tot veroordeling van het Uwv tot vergoeding van de wettelijke rente af.
Deze uitspraak is gedaan door P.H. Banda, in tegenwoordigheid van K. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2015.