ECLI:NL:CRVB:2015:3491

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 oktober 2015
Publicatiedatum
13 oktober 2015
Zaaknummer
14/3507 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.H.M. Roelofs
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van een bezwaarschrift in het kader van de Wet werk en bijstand

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft de ontvankelijkheid van een bezwaarschrift dat te laat was ingediend door appellante, die bijstand ontving op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, omdat het bezwaarschrift niet binnen de wettelijke termijn van zes weken was ingediend. Appellante stelde dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was vanwege haar psychische klachten, die haar belemmerden in het openen van post.

De Raad overwoog dat het handelen of nalaten van een persoon aan wie een betrokkene zijn belangen heeft toevertrouwd, voor risico van die betrokkene komt. In dit geval was appellante onder behandeling van een psychologe, die haar belangen behartigde. De Raad concludeerde dat appellante niet had aangetoond dat er sprake was van een uitzonderlijke situatie die de termijnoverschrijding verschoonbaar zou maken. De psychologe had de mogelijkheid om bezwaar te maken, maar had dit niet gedaan.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 13 oktober 2015.

Uitspraak

14.3507 WWB

Datum uitspraak: 13 oktober 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
10 juni 2014, 13/9453 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. W.A. Timmer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 september 2015. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Timmer. Het college is, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontving sinds 29 december 2011 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand naar de norm voor een alleenstaande (WWB).
1.2.
Bij besluit van 14 augustus 2013 heeft het college de bijstand van appellante met ingang van 1 juli 2013 ingetrokken op de grond dat zij niet binnen de in het opschortingsbesluit van 31 juli 2013 gegeven termijn de gevraagde stukken heeft aangeleverd.
1.3.
Bij besluit van 14 november 2013 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 14 augustus 2013 niet-ontvankelijk verklaard. Aan de besluitvorming is ten grondslag gelegd dat het bezwaarschrift te laat is ingediend en er geen aanleiding is de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij stelt dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Door haar psychische klachten, waarvan het college op de hoogte was, had zij moeite met het openen van post. Haar psychologe heeft na
8 september 2013 telefonisch contact opgenomen met een medewerker van de afdeling financiële zaken van de gemeente die meedeelde dat “men er mee bezig was en dat appellante moest afwachten”. Zij is echter niet geïnformeerd over de mogelijkheid om bezwaar te maken. Dit is pas per e-mail van 30 september 2013 gebeurd, waarna de psychologe appellante heeft geadviseerd juridische hulp in te schakelen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift
niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.2.
Niet in geschil is dat het bezwaarschrift van 10 oktober 2013 na het verstrijken van de daarvoor gestelde termijn is ingediend.
4.3.
In wat appellante heeft aangevoerd is geen grond gelegen voor het oordeel dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat zij in verzuim is geweest als bedoeld in
artikel 6:11 van de Awb. Ten tijde van het besluit van 14 augustus 2013 was appellante onder behandeling van een psychologe. Deze psychologe behartigde haar belangen, waarbij zij onder meer samen met appellante de post van appellante - ook met betrekking tot haar financiële situatie - doornam. Dat appellante haar post niet zelf opende, is dan ook niet van belang. Vaststaat dat de psychologe kort voor en na haar vakantie, op 19 augustus 2013 respectievelijk 9 september 2013, contact heeft gehad met appellante. Nu het besluit van
14 augustus 2013 op deze data bekend was, heeft de psychologe kennis kunnen nemen van de inhoud hiervan en daartegen, desgewenst en zo nodig pro forma, bezwaar kunnen maken. Dat zij van een medewerker telefonisch te horen zou hebben gekregen dat zij maar moest afwachten, en niet dat zij bezwaar moest maken als zij het er niet mee eens was, baat appellante niet. In het besluit van 14 augustus 2013 staat immers dat binnen zes weken bezwaar kon worden gemaakt. Voor zover appellante heeft bedoeld te betogen dat de psychologe (als niet-jurist) mogelijk niet adequaat heeft gehandeld en dat appellante deze handelwijze niet kan worden toegerekend, slaagt dit betoog niet. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 17 september 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1800) komt het handelen of nalaten van een persoon aan wie een betrokkene zijn belangen heeft toevertrouwd immers voor risico van die betrokkene. Alleen in uitzonderlijke gevallen kan daarvan worden afgeweken. Van een dergelijke situatie is hier geen sprake.
4.4.
Uit wat in 4.1 tot en met 4.3 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs, in tegenwoordigheid van P.C. de Wit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2015.
(getekend) R.H.M. Roelofs
(getekend) P.C. de Wit

HD