ECLI:NL:CRVB:2015:3492
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.H.M. Roelofs
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijstandsuitkering op basis van gezamenlijke huishouding en wederzijdse zorg
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die zijn aanvraag om bijstandsuitkering op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) had afgewezen. Appellant had zich op 29 juli 2013 gemeld voor bijstand en aangegeven dat hij een gezamenlijke huishouding voerde met de hoofdbewoner S. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft na onderzoek vastgesteld dat appellant en S in een gezamenlijke huishouding leefden, wat leidde tot de afwijzing van de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de gezamenlijke huishouding en wederzijdse zorg tussen appellant en S. Appellant betwistte deze conclusie in hoger beroep, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de onderzoeksbevindingen voldoende grondslag boden voor de conclusie dat appellant en S in de beoordelingsperiode een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak zonder veroordeling in proceskosten.