ECLI:NL:CRVB:2015:3498

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 oktober 2015
Publicatiedatum
13 oktober 2015
Zaaknummer
13/5340 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsuitkering wegens niet tijdig overleggen van bankafschriften

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant had op 10 december 2012 een aanvraag ingediend voor bijstandsuitkering op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het Werkplein Den Haag had de appellant verzocht om voor 28 december 2012 bepaalde gegevens te verstrekken, waaronder bankafschriften van zijn rekeningen. Appellant heeft echter niet tijdig de gevraagde gegevens overgelegd, wat leidde tot de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag om de aanvraag buiten behandeling te stellen op basis van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant betoogd dat hij alle gevraagde afschriften tijdig heeft ingediend, maar de Raad heeft vastgesteld dat dit niet het geval was. De Raad heeft geconcludeerd dat de afschriften van de bankrekening noodzakelijk waren voor een goede beoordeling van de aanvraag en dat appellant niet aan zijn verplichtingen heeft voldaan. De Raad heeft de beslissing van het college om de aanvraag niet in behandeling te nemen bevestigd, omdat appellant niet alle gevraagde gegevens binnen de gestelde termijn heeft overgelegd.

De uitspraak benadrukt het belang van tijdige en volledige informatieverstrekking door aanvragers van bijstandsuitkeringen en de bevoegdheid van bestuursorganen om aanvragen buiten behandeling te stellen indien niet aan de informatieverplichtingen wordt voldaan. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

13/5340 WWB
Datum uitspraak: 13 oktober 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
11 september 2013, 13/3192 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.G.H. Janssen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 september 2015. Namens appellant is
mr. Janssen verschenen. Het college heeft zich, met bericht, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft op 10 december 2012 een aanvraag ingediend om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB).
1.2.
Bij brief van 14 december 2012 heeft het Werkplein Den Haag Centrum van de gemeente Den Haag (Werkplein) appellant verzocht om uiterlijk 28 december 2012 de in de brief genoemde gegevens te verstrekken, waaronder afschriften van alle bank- en spaarrekeningen van appellant vanaf 1 januari 2012 en afschriften van alle zakelijke rekeningen van de laatste maand. Daarbij heeft het Werkplein appellant er onder verwijzing naar artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op gewezen dat als hij niet op tijd reageert of niet alle gegevens inlevert, de aanvraag niet in behandeling wordt genomen.
1.3.
Appellant heeft in het kader van eerdere aanvragen om bijstand afschriften van zijn
ING-rekening met nummer [bankrekening] (bankrekening) over de maanden januari tot en met augustus 2012 overgelegd. Naar aanleiding van de in 1.2 genoemde brief van 14 december 2012 heeft appellant geen gegevens verstrekt.
1.4.
Bij besluit van 7 januari 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 15 april 2013 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag van appellant met toepassing van artikel 4:5 van de Awb buiten behandeling gesteld. Aan de besluitvorming heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant de gevraagde gegevens niet binnen de geboden termijn heeft ingeleverd. Daarbij heeft het college na onderzoek naar de in het kader van voorgaande aanvragen door appellant overgelegde stukken vastgesteld dat appellant niet alle bij brief van 14 december 2012 gevraagde stukken heeft overgelegd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Van een onvolledige of ongenoegzame aanvraag is onder andere sprake indien onvoldoende gegevens of bescheiden worden verstrekt om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb gaat het daarbij om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
4.2.
Niet in geschil is dat de bij appellant opgevraagde afschriften van de bankrekening noodzakelijk waren voor een goede beoordeling van de aanvraag.
4.3.
De stelling van appellant dat hij alle gevraagde afschriften van de bankrekening tijdig heeft overgelegd, vindt geen steun in de stukken. Hieruit blijkt namelijk dat appellant slechts afschriften van deze bankrekening over de maanden januari 2012 tot en met augustus 2012 binnen de gestelde termijn heeft overgelegd. Ter zitting heeft de gemachtigde van appellant desgevraagd niet nader kunnen onderbouwen dat appellant de afschriften over de maanden september 2012 tot en met december 2012 eveneens tijdig heeft overgelegd. De omstandigheid dat appellant deze afschriften in een latere aanvraagprocedure wel heeft overgelegd en het college deze afschriften daarmee in de bezwaarfase van de onderhavige aanvraag tot zijn beschikking had, maakt niet dat appellant de gevraagde stukken tijdig heeft overgelegd. Het college heeft dan ook terecht vastgesteld dat appellant de gevraagde bankafschriften niet binnen de bij brief van 14 december 2012 gegeven hersteltermijn heeft verstrekt.
4.4.
Uit 4.1 en 4.3 volgt dat het college reeds gelet op het niet tijdig overleggen van alle gevraagde afschriften van de bankrekening bevoegd was om de aanvraag van 10 december 2012 met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb buiten behandeling te stellen. Wat appellant heeft aangevoerd over de stukken met betrekking tot de zakelijke rekening, die het college eveneens had opgevraagd, zal daarom onbesproken worden gelaten.
4.5.
Het voorgaande betekent dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak bevestigd moet worden.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.M.G. Hink, in tegenwoordigheid van A. Dinzey als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2015.
(getekend) G.M.G. Hink
De griffier is buiten staat te ondertekenen

HD