ECLI:NL:CRVB:2015:3517

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 oktober 2015
Publicatiedatum
13 oktober 2015
Zaaknummer
14/912 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.J. van der Vos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van Wajong-uitkering na zeer laattijdige aanvraag en gebrek aan medische onderbouwing

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant, geboren in 1967, had op 5 juni 2012 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering op basis van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft deze aanvraag afgewezen, omdat het niet mogelijk was om voldoende informatie te vergaren over de gezondheidstoestand van de appellant rond zijn 17e en 18e levensjaar. De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

De Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de appellant met zijn zeer laattijdige aanvraag, ruim 25 jaar na de gestelde arbeidsongeschiktheid, het risico heeft genomen dat medische gegevens uit die tijd niet meer achterhaald kunnen worden. Hierdoor was het niet mogelijk om de beperkingen en de mate van arbeidsongeschiktheid met juistheid vast te stellen. De Raad heeft geconcludeerd dat er geen concrete medische behandelinformatie beschikbaar is die betrekking heeft op de periode rond de 17e verjaardag van de appellant, waardoor niet kan worden vastgesteld of hij voldoet aan de voorwaarden om als jonggehandicapte te worden aangemerkt.

De Raad heeft het verzoek van de appellant om onderzoek door een medisch deskundige te gelasten niet noodzakelijk geacht voor zijn oordeelsvorming. Uiteindelijk heeft de Raad het hoger beroep van de appellant afgewezen en de aangevallen uitspraak bevestigd, zonder aanleiding te zien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

14/912 WWAJ
Datum uitspraak: 12 oktober 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
24 december 2013, 13/4293 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 augustus 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. C.C.A. Stallen, advocaat, en zijn vader A.W.P.M. de Kleijn. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door L. den Hartog.
OVERWEGINGEN
1. Appellant, geboren [in] 1967, heeft op 5 juni 2012 een aanvraag op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong) ingediend. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft een verzekeringsarts van het Uwv geconcludeerd dat het niet meer mogelijk is voldoende informatie te vergaren welke een helder beeld geven van de gezondheidstoestand van appellant rond zijn 17e en 18e levensjaar. Daarom is het niet mogelijk vast te stellen welke beperkingen appellant als rechtstreeks en objectief vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek had op zijn 17e en 18e verjaardag. Het Uwv heeft vervolgens de aanvraag van appellante bij besluit van 14 augustus 2012 afgewezen. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 17 juli 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep betoogd dat zich in het dossier gegevens bevinden waaruit blijkt dat hij vanaf zijn jeugd bekend is met gebreken die hem buiten staat hebben gesteld inkomsten uit arbeid te verwerven. Appellant is uitgesloten van arbeidsplicht. Het is voor de verzekeringsartsen niet onmogelijk op basis van die gegevens en te verrichten onderzoek vast te stellen dat appellant jonggehandicapte is.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.
Zoals uiteen is gezet in de uitspraak van de Raad van 8 april 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1111, dient, omdat appellant is geboren in 1967, hoewel hij zijn aanvraag na 1 januari 2010 heeft ingediend, de beoordeling van zijn aanspraken plaats te vinden aan de hand van het bepaalde in de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW).
4.1.2.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de AAW, zoals deze bepaling destijds luidde, is arbeidsongeschikt, geheel of gedeeltelijk, hij die ten gevolge van ziekte of gebreken geheel of gedeeltelijk buiten staat is om met arbeid, die voor zijn krachten en bekwaamheden is berekend en die met het oog op zijn opleiding en vroeger beroep hem in billijkheid kan worden opgedragen, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht of op een naburige soortgelijke plaats, te verdienen, hetgeen lichamelijk en geestelijk gezonde personen, van dezelfde soort en soortgelijke opleiding, op zodanige plaats met arbeid gewoonlijk verdienen.
4.1.3.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, van de AAW heeft recht op toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering de verzekerde, die op de dag, waarop hij 17 jaar wordt, arbeidsongeschikt is, zodra hij onafgebroken 52 weken arbeidsongeschikt is geweest, indien hij na afloop van deze periode nog arbeidsongeschikt is.
4.2.
Zoals door de rechtbank met juistheid is overwogen moet volgens vaste rechtspraak bij de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid voorop worden gesteld dat een dergelijke beoordeling problematisch kan zijn bij een vaststelling van arbeidsongeschiktheid die ziet op een al lang verstreken datum of periode. Als dit het gevolg is van een zeer late aanvraag of zeer laat verzoek van een betrokkene, dan kan het Uwv niet aangerekend worden dat de gebruikelijke wijze van onderzoek niet kan worden gehandhaafd. Het ligt dan in de risicosfeer van de aanvrager dat zijn gezondheidstoestand op een tijdstip of gedurende een periode in een ver verleden niet meer goed vast te stellen is. Een zodanige situatie is in dit geval aan de orde, nu appellant eerst ruim 25 jaar na zijn 17e levensjaar een aanvraag om een Wajong-uitkering heeft ingediend.
4.3.
Met de zeer laattijdige aanvraag, ruim 25 jaar na de gestelde arbeidsongeschiktheid, heeft appellant het risico genomen dat medische gegevens uit die tijd niet meer achterhaald kunnen worden, en het niet meer mogelijk is de beperkingen en de mate van arbeidsongeschiktheid met juistheid vast te stellen. In navolging van het Uwv, heeft de rechtbank terecht vastgesteld dat er geen concrete medische behandelinformatie beschikbaar is die betrekking heeft op de periode rond appellants 17e levensjaar. De rechtbank heeft daarom terecht overwogen dat niet kan worden vastgesteld of appellant voldoet aan de voorwaarden om als jonggehandicapte te kunnen worden aangemerkt. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd geeft geen aanknopingspunten voor een ander oordeel. Appellant heeft zijn stellingen niet onderbouwd met medische stukken.
4.4.
In hetgeen in 4.2 en 4.3 is overwogen ligt besloten dat de Raad het voor zijn oordeelsvorming niet noodzakelijk heeft geacht het verzoek van appellant in te willigen om onderzoek door een medisch deskundige te gelasten.
4.5.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos, in tegenwoordigheid van J.R. van Ravenstein als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 oktober 2015.
(getekend) D.J. van der Vos
(getekend) J.R. van Ravenstein

NK