ECLI:NL:CRVB:2015:357

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 januari 2015
Publicatiedatum
11 februari 2015
Zaaknummer
13-2432 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. van Leeuwen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing WIA-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid en zorgvuldigheid medisch onderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 januari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een WIA-uitkering aan appellante, die zich ziek had gemeld als verkoopster vanwege pijnklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en dit besluit werd in bezwaar en beroep door de rechtbank Noord-Holland bevestigd. Appellante stelde dat de verzekeringsartsen onvoldoende onderzoek hadden verricht naar haar medische situatie, met name naar de diagnose gegeneraliseerde tendinopathie/enthesopathie in combinatie met myopathie bij psoriasis. Ze betoogde dat haar beperkingen waren onderschat en dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) foutief was ingevuld.

De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd. De verzekeringsarts had de medische geschiedenis van appellante bestudeerd, een anamnese afgenomen en de beschikbare medische informatie van behandelaars meegewogen. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. Appellante had in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens overgelegd die haar stelling onderbouwden dat zij meer beperkingen had dan vastgesteld.

De Raad concludeerde dat de geselecteerde functies voor appellante medisch passend waren en dat er geen reden was voor een urenbeperking. Het hoger beroep van appellante werd afgewezen en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/2432 WIA
Datum uitspraak: 26 januari 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
11 april 2013, 12/5425 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.I. Vervest, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 december 2014. Namens appellante is verschenen mr. Vervest. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door E.C. van der Meer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, heeft zich vanuit haar functie als verkoopster op 1 juli 2010 ziek gemeld wegens (recidiverende) pijnklachten van het bewegingsapparaat.
1.2.
Bij besluit van 6 juni 2012 heeft het Uwv na verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige onderzoeken vastgesteld dat voor appellante met ingang van 28 juni 2012 geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht.
1.3.
Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een rapport van 1 augustus 2012 vermeld dat de door de verzekeringsarts vastgestelde beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 9 mei 2012, worden onderschreven behoudens de eerste arbeidsongeschiktheidsdag. Gelet op de voorgeschiedenis van het klachtenpatroon en het arbeidsverzuim van appellante dient deze te worden teruggelegd van 1 juli 2010 naar 12 september 2007. Destijds was zij als administratief medewerkster gedurende omstreeks 24 uur per week bij [naam werkgever] werkzaam. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten aanzien van de nieuwe datum in geding van 10 september 2009, zijnde 104 weken na 12 september 2007, met in achtneming van vastgestelde beperkingen een vijftal functies geselecteerd. In die functies kan appellante een zodanig inkomen verdienen dat in vergelijking met de voor haar maatgevende functie een verlies aan verdiencapaciteit resteert van minder dan 35%. Bij besluit van 19 oktober 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv meegedeeld dat het feit dat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag is bijgesteld naar 12 september 2007, niet tot gevolg heeft dat er voor appellante een recht is ontstaan op een WIA-uitkering en dat zij met ingang van
10 september 2009 in aanmerking komt voor een WIA-uitkering. Vervolgens heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 6 juni 2012 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft - kort samengevat - geen aanleiding gezien het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen onzorgvuldig te achten. De verzekeringsarts heeft anamnese afgenomen, appellante onderzocht en de reeds beschikbare medische informatie van de huisarts, reumatoloog en ergotherapeut bij het vaststellen van de beperkingen meegewogen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de hoorzitting bijgewoond en appellante gesproken. Voorts heeft hij de in bezwaar beschikbaar gekomen informatie van de reumatoloog en revalidatiearts betrokken bij de heroverweging. De rechtbank heeft evenmin aanknopingspunten gevonden om te twijfelen aan de juistheid of de volledigheid van de rapporten van de verzekeringsartsen. De door deze artsen getrokken conclusies zijn voldoende inzichtelijk en de rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat deze artsen de beperkingen van appellante hebben onderschat. Appellante heeft in beroep geen gegevens overgelegd die haar stelling onderbouwen dat zij meer beperkingen heeft dan is aangenomen door de verzekeringsartsen. Het bestreden besluit berust op een deugdelijke medische grondslag. De rechtbank heeft vervolgens vastgesteld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep overtuigend heeft gemotiveerd dat de belasting in de voor appellante geduide functies de mogelijkheden, zoals neergelegd in de FML van 9 mei 2012, niet overschrijdt.
3. Appellante heeft in hoger beroep haar standpunt gehandhaafd dat door de verzekeringsartsen onvoldoende onderzoek is verricht naar de diagnose gegeneraliseerde tendinopathie/enthesopathie in combinatie met myopathie bij psoriasis. De beperkingen die appellante hiervan heeft, zijn onderschat, althans de FML is naar de mening van appellante foutief ingevuld. Hoewel appellante daartoe uitdrukkelijk toestemming heeft gegeven, hebben de verzekeringsartsen geen nadere informatie bij de behandelaars ingewonnen. Dat acht zij onzorgvuldig. Voorts acht appellante zich niet in staat gedurende 40 uur per week te werken, nu uit haar arbeidsverleden is gebleken dat zij niet meer dan 15 uur per week in staat is arbeid te verrichten. Tot slot zijn de voor appellante geselecteerde functies naar haar opvatting niet geschikt, omdat deze op administratief gebied liggen, terwijl appellante in 2007, ondanks aanpassingen daartoe door haar werkgever, juist uit een administratieve functie is uitgevallen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat aan het bestreden besluit een zorgvuldig medisch onderzoek ten grondslag ligt. Uit het rapport van 9 mei 2012 blijkt dat de verzekeringsarts het dossier heeft bestudeerd, dat hij een anamnese heeft afgenomen waarbij appellante haar klachten heeft uiteengezet, en dat hij appellante heeft onderzocht. Voorts heeft hij de aanwezige informatie van de behandelende artsen bij zijn beoordeling betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellante gesproken op de hoorzitting, dossieronderzoek verricht en vervolgens bij de behandelend reumatoloog informatie opgevraagd en deze bij brief van 1 augustus 2012 gekregen. De grief dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep nadere informatie over de bij appellante bestaande diagnose bij de behandelende reumatoloog had moeten inwinnen, slaagt dan ook niet. Uit het rapport van 1 augustus 2012 blijkt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep die informatie heeft verkregen en deze heeft betrokken bij zijn heroverweging. Appellante heeft vervolgens in beroep noch hoger beroep medische gegevens overgelegd op grond waarvan getwijfeld moet worden aan de beperkingen zoals neergelegd in de FML van 9 mei 2012.
4.2.
Eveneens in navolging van de rechtbank is de Raad van oordeel dat de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep in hun rapporten van 9 mei 2012 en 1 augustus 2012 inzichtelijk en overtuigend hebben gemotiveerd dat er geen aanleiding is voor meer beperkingen dan in de FML van 9 mei 2012 zijn opgenomen. Daartoe zijn de ziektegeschiedenis, het arbeidsverzuim en de klachten uitgebreid beschreven en is voorts de informatie uit de behandelende sector verkregen en meegewogen bij het vaststellen van de beperkingen. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat de beperkingen in de FML onvoldoende tegemoet komen aan de klachten.
4.3.
De grond dat appellante niet in staat is om acht uur per dag, gedurende 40 uur per week te werken, treft evenmin doel. De verzekeringsarts heeft in zijn rapport van 9 mei 2012 gemotiveerd vermeld dat gelet op de klachten er geen sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid en dat appellante beperkt is voor zwaar werk, met langdurig staan. Daartoe zijn beperkingen aangenomen in de FML waarbij de rechterschouder in verband met daarin aanwezige tendinopathie, extra wordt ontzien. Voorts heeft de verzekeringsarts geen reden gezien een urenbeperking aan te nemen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dit standpunt onderschreven en heeft geconstateerd dat op basis van energetische gronden een urenbeperking niet is geïndiceerd. De Raad ziet geen reden de verzekeringsartsen niet te volgen in hun oordeel. Appellante heeft ook deze stelling niet met nadere medische gegevens onderbouwd.
4.4.
Uitgaande van de juistheid van de FML is het oordeel van de rechtbank dat de belastbaarheid van de geselecteerde functies past binnen de opgestelde FML eveneens juist. De enkele, niet nader onderbouwde stelling dat de geselecteerde functies niet geschikt zijn omdat ze veelal op administratief gebied liggen en daardoor lijken op de functie waarin appellante is uitgevallen, kan daaraan geen afbreuk doen. Daartoe wordt erop gewezen dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 19 juli 2012 inzichtelijk en afdoende heeft gemotiveerd dat ook de geselecteerde functies van administratieve aard voor appellante in medisch opzicht passend zijn en geen overschrijding van de belastbaarheid van appellante opleveren, zodat de functies bereikbaar zijn voor appellante.
4.5.
Gezien hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.4, slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak moet dan ook worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H. van Leeuwen, in tegenwoordigheid van J.R. van Ravenstein als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2015.
(getekend) H. van Leeuwen
(getekend) J.R. van Ravenstein

CVG