ECLI:NL:CRVB:2015:3580

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 oktober 2015
Publicatiedatum
16 oktober 2015
Zaaknummer
13/6001 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van aanspraken op Wajong-uitkering voor appellant geboren voor 1 januari 1980

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een Wajong-uitkering aan appellant, geboren voor 1 januari 1980. De appellant had eerder een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) en was in hoger beroep gegaan tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat hem geen uitkering toekende. De rechtbank had het beroep van appellant gegrond verklaard, maar het Uwv had in hoger beroep de eerdere besluiten gehandhaafd met een aangepaste motivering.

De Raad oordeelde dat de beoordeling van de aanspraken van appellant diende plaats te vinden aan de hand van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW). De Raad concludeerde dat de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit van het Uwv juist was. De Raad bevestigde dat appellant op zijn 17e verjaardag in staat was om meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen, en dat de beperkingen die in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) waren opgenomen, adequaat waren. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht geen Wajong-uitkering had toegekend aan appellant.

De Raad heeft het beroep van appellant tegen het besluit van 14 januari 2014 ongegrond verklaard en het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 980,-. Tevens werd bepaald dat het Uwv het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 118,- aan appellant vergoedt. De uitspraak werd gedaan door P.H. Banda, in tegenwoordigheid van M.S.E.S. Umans als griffier.

Uitspraak

13/6001 WAJONG, 14/974 WAJONG
Datum uitspraak: 16 oktober 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 11 oktober 2013, 11/3419 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens appellant heeft mr. E.G.F. Vliegenberg, advocaat, de gronden van het hoger beroep aangevuld.
Het Uwv heeft op 14 januari 2014 een nieuw beslissing op bezwaar genomen.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 september 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. T.C.J.A. van de Laak, opvolgend gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door R.E.J.P. Rutten. Tevens is verschenen en gehoord de psychiater
A.L. Cense.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren [in] 1957, heeft op 29 september 2008 een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong).
1.2.
In dat kader is appellant onderzocht door een verzekeringsarts van het Uwv. Die arts heeft in een rapport van 3 november 2008 geconcludeerd dat appellant op 17/18-jarige leeftijd arbeidsbeperkingen had op het gebied van sociaal functioneren. Die beperkingen heeft deze arts vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 3 november 2008. Voor het item ‘samenwerken’ (2.9) wordt appellant beperkt geacht: hij kan met anderen werken, maar met een eigen, te voren afgebakende deeltaak.
1.3.
Een arbeidsdeskundige van het Uwv heeft in een ongedateerd rapport geconcludeerd dat, gezien de FML van 3 november 2008, appellant op 17/18-jarige leeftijd in staat is de functies met SBC-code 111172, 111180 en 271130 te verrichten.
1.6.
Bij besluit van 8 december 2010 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant niet in aanmerking komt voor een Wajong-uitkering, onder overweging dat appellant op zijn
18e verjaardag tenminste 100% van het minimum (jeugd)loon kon verdienen.
1.7.
Appellant heeft tegen het besluit van 8 december 2010 bezwaar gemaakt. Het Uwv heeft dit bezwaar bij besluit van 17 mei 2012 (bestreden besluit 1) ongegrond verklaard. Daartoe heeft het overwogen dat het onmogelijk is meer dan 30 jaar na de 17/18-jarige leeftijd nog iets objectief vast te stellen omtrent het functioneren van appellant op die leeftijd en zijn beperkingen daarbij. Aan dit bestreden besluit heeft het Uwv een rapport van 9 mei 2011 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag gelegd .
1.8.
Appellant heeft tegen bestreden besluit 1 beroep ingesteld. Ter onderbouwing heeft hij informatie overgelegd van 8 januari 2012 van de hem behandelende psychiater A.L. Cense.
1.9.
Op verzoek van de rechtbank heeft psychiater W. Eland als deskundige op 26 april 2012 advies uitgebracht. Hij heeft geconcludeerd dat er objectieve gegevens zijn om vast te stellen dat bij appellant reeds voor het 17e jaar ernstige beperkingen bestonden voor het verrichten van arbeid.
1.10.
Cense en de verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben op het rapport van de deskundige en op elkaars commentaar op dat rapport gereageerd. Het Uwv heeft bij schrijven van 19 oktober 2012 bestreden besluit 1 gehandhaafd met een aangepaste motivering. Het blijft uitgaan van de FML van 3 november 2008 wat betreft de belastbaarheid van appellant met arbeid op zijn 17/18-jarige leeftijd. Aan de gewijzigde motivering heeft het Uwv ten grondslag gelegd een ongedateerd rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een rapport van 18 oktober 2012 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. Deze laatste heeft geconcludeerd dat met inachtneming van die FML appellant op 17/18-jarige leeftijd in staat was tot het verrichten van de functies met SBC-code 111172, 111180 en 267050.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen bestreden besluit 1 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het Uwv opgedragen een nieuw beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van de aangevallen uitspraak en zij heeft beslissingen gegeven over griffierecht en proceskosten .
2.2.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het bestreden besluit berust op een onjuiste medische en arbeidskundige grondslag. De in de FML opgenomen beperkingen voor sociaal functioneren, met name samenwerken met anderen, is niet ver genoeg gaan. Appellant is niet in staat tot samenwerken, ook al gebeurt dit met een eigen, te voren afgebakende deeltaak, zo leidt de rechtbank af uit de in het dossier aanwezige informatie van Cense. Nu in de geduide functies samengewerkt wordt met collega’s vanuit een eigen deeltaak, heeft het Uwv appellant ten onrechte in staat geacht die functies te verrichten.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank niet heeft onderkend dat in de FML niet alleen een extra beperking had moeten worden opgenomen voor het item ‘samenwerken’. Appellant heeft daarnaast nog andere beperkingen op het gebied van sociaal functioneren. Hij is tevens beperkt op het gebied van persoonlijk functioneren.
3.2.
Het Uwv heeft in de aangevallen uitspraak berust. Het heeft ter uitvoering daarvan het besluit van 14 januari 2014 genomen. Daarbij is het bezwaar van appellant tegen het besluit van 8 december 2010 opnieuw ongegrond verklaard. Daaraan heeft het Uwv ten grondslag gelegd een rapport van 15 november 2013 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een rapport van 30 oktober 2013 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 14 november 2013 de FML van
3 november 2008 aangepast door appellant op het item ‘samenwerken’ (2.9) sterk beperkt te achten: hij kan in de regel niet met anderen samenwerken. Uitgaande van de FML van
14 november 2013 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep functies geselecteerd die in medisch opzicht passend zijn voor appellant, te weten de functies met SBC-code 111180, 271130 en 267050.
3.3.
Tegen bestreden besluit 2 heeft appellant aangevoerd dat de medische en arbeidskundige grondslag van dit besluit onjuist is. Het Uwv heeft in onvoldoende mate uitvoering gegeven aan de aangevallen uitspraak. In de FML van 14 november 2013 zijn te weinig beperkingen opgenomen op het gebied van sociaal en persoonlijk functioneren. Appellant is niet in staat de geduide functies te verrichten.
4. Het besluit van 14 januari 2014 (bestreden besluit 2) komt niet geheel tegemoet aan het beroep. Het hoger beroep wordt daarom, ingevolge de artikelen 6:19 en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), geacht mede gericht te zijn tegen dit besluit.
5. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
5.1.
Appellant is geboren voor 1 januari 1980. De beoordeling van zijn aanspraken dient daarom plaats te vinden aan de hand van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW). Gewezen wordt op de uitspraak van 8 april 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1111.
5.2.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de AAW, zoals deze bepaling destijds luidde, is arbeidsongeschikt, geheel of gedeeltelijk, hij die ten gevolge van ziekte of gebreken geheel of gedeeltelijk buiten staat is om met arbeid, die voor zijn krachten en bekwaamheden is berekend en die met het oog op zijn opleiding en vroeger beroep hem in billijkheid kan worden opgedragen, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht of op een naburige soortgelijke plaats, te verdienen, hetgeen lichamelijk en geestelijk gezonde personen, van dezelfde soort en soortgelijke opleiding, op zodanige plaats met arbeid gewoonlijk verdienen. Ingevolge artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, van de AAW heeft recht op toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering de verzekerde, die op de dag, waarop hij 17 jaar wordt, arbeidsongeschikt is, zodra hij onafgebroken 52 weken arbeidsongeschikt is geweest, indien hij na afloop van deze periode nog arbeidsongeschikt is.
5.3.
Tussen partijen is alleen in geschil de verzekeringsgeneeskundige toestand van appellant op 17/18-jarige leeftijden en de vraag of hij toen in staat was de geduide voorbeeldfuncties te verrichtend.
5.4.
De beroepsgrond dat de rechtbank niet heeft onderkend dat in de FML naast een beperking voor het item ‘samenwerken’, tevens andere beperkingen hadden moeten worden aangenomen, slaagt niet. In het door appellant in hoger beroep overgelegde rapport van 6 mei 2014 van Cense komt geen nadere medische informatie voor waaruit zou kunnen blijken dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat voor hem op de dag waarop hij 17 jaar werd en 52 weken daarna, naast een extra beperking voor samenwerken met anderen nog andere beperkingen zouden moeten gelden. Cense schrijft in zijn rapport van 6 mei 2014 - dit blijkt ook uit hetgeen hij ter zitting naar voren heeft gebracht - dat dit rapport het karakter heeft van een nadere toelichting op eerdere informatie van zijn hand. Ook de overige in hoger beroep overgelegde stukken hebben geen betrekking op de gezondheidstoestand van appellant op 17/18-jarige leeftijd.
5.5.
Gezien hetgeen is overwogen in 5.4 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Het oordeel van de Raad over het beroep tegen bestreden besluit 2.
6.1.
Het Uwv heeft bij schrijven van 20 augustus 2015 bestreden besluit 2 gehandhaafd met een aangepaste motivering. Aan de gewijzigde motivering heeft het Uwv ten grondslag gelegd een rapport van 10 augustus 2015 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een rapport van 14 augustus 2015 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
6.2.
De beroepsgrond dat de medische grondslag van bestreden besluit 2 onjuist is, slaagt niet. In aansluiting op hetgeen is overwogen onder 5.4 wordt geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep op juiste wijze heeft voldaan aan de opdracht van de rechtbank in de aangevallen uitspraak. In de FML van 14 november 2013 heeft die arts voor het item ‘samenwerken’ (2.9) de zwaarst mogelijke beperking vastgelegd die in het CBBS-systeem mogelijk is.
6.3.1.
Over de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft het Uwv met juistheid gesteld dat de arbeidskundige functieduiding problematisch kan zijn indien die beoordeling ziet op een al lang verstreken datum. Verwezen wordt naar de in 5.1 vermelde uitspraak. In een dergelijk geval kan volgens die rechtspraak het Uwv niet aangerekend worden dat de gebruikelijke zorgvuldigheid niet kan worden gehandhaafd bij de functieduiding en ligt het in de risicosfeer van de aanvrager dat exacte gegevens over functies in een ver verleden niet meer traceerbaar zijn. Dit is hier het geval nu appellant zijn aanvraag bijna 34 jaar na zijn zeventiende verjaardag heeft ingediend. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in een rapport van 14 augustus 2015, gelezen in samenhang met een rapport van 30 oktober 2013, toereikend gemotiveerd dat appellant met inachtneming van de FML van 14 november 2013 de aan de schatting ten grondslag gelegde functies kan verrichten en dat die functies - of soortgelijke functies - ook op en rond de 18e verjaardag van appellant algemeen op de arbeidsmarkt voorkwamen. Appellant heeft geen gegevens overgelegd die doen twijfelen aan de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit. De ter zitting naar voren gebrachte stelling dat in het arbeidsdeskundig rapport van 30 oktober 2013 de functie met SBC-code 271130 aan de schatting ten grondslag is gelegd, terwijl in het arbeidskundig rapport van
18 oktober 2012 een functie met die code is verworpen, leidt niet tot een ander oordeel. De verworpen functie, die van folieverwerker met functienummer 22730231006, heeft een relevant andere belasting dan de aan de schatting ten grondslag gelegde functie, die van assembleur met functienummer 313100001006.
6.3.2.
Het standpunt van het Uwv dat appellant per 14 december 1975 in staat kon worden geacht meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen, is gebaseerd op een deugdelijke arbeidskundige grondslag. Terecht heeft het Uwv appellant geen Wajong-uitkering toegekend.
6.4.
Gezien hetgeen is overwogen onder 6.1 tot en met 6.3.2 moet het beroep ongegrond worden verklaard.
7. Nu het Uwv eerst in de fase van het hoger beroep betreffende bestreden besluit 1 bestreden besluit 2 heeft voorzien van een deugdelijke motivering, is er aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten. Die kosten worden begroot op € 980,- (beroepschrift en verschijnen ter zitting).

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 14 januari 2014 ongegrond;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 980,-;
- bepaalt dat het Uwv aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 118,-
vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door P.H. Banda, in tegenwoordigheid van M.S.E.S. Umans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2015.
(getekend) P.H. Banda
(getekend) M.S.E.S. Umans

AP