ECLI:NL:CRVB:2015:3588
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de geschiktheid van functies voor appellante in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. Appellante, die een loonaanvullingsuitkering ontving op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), was het niet eens met het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat haar recht op deze uitkering per 1 juni 2015 zou vervallen. Het Uwv had vastgesteld dat appellante met ingang van 16 mei 2013 65 tot 80% arbeidsongeschikt was en niet voldeed aan de inkomenseis voor de uitkering. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond.
De rechtbank oordeelde dat het Uwv een zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek had verricht en dat de beperkingen van appellante goed waren weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Appellante heeft in hoger beroep volhard in haar standpunt dat haar medische beperkingen zijn onderschat en dat zij niet in staat is de geduide functies te verrichten. De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank gevolgd en geconcludeerd dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies medisch passend zijn voor appellante.
De Raad heeft vastgesteld dat appellante geen nieuwe medische gegevens heeft overgelegd die de conclusies van het Uwv in twijfel trekken. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het Uwv de arbeidsongeschiktheid van appellante correct heeft vastgesteld en dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en appellante heeft geen recht meer op de loonaanvullingsuitkering.