ECLI:NL:CRVB:2015:3621

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 oktober 2015
Publicatiedatum
20 oktober 2015
Zaaknummer
14-3103 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering IVA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 oktober 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv om haar IVA-uitkering te weigeren. Appellante, die als mantelzorger werkte, was sinds 18 april 2011 arbeidsongeschikt door rugklachten. Het Uwv had vastgesteld dat zij recht had op een WGA-uitkering, maar appellante meende dat zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was en recht had op een IVA-uitkering. Het Uwv verklaarde haar bezwaar ongegrond, omdat op de datum in geding, 15 april 2013, niet was aangetoond dat zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was.

De rechtbank Den Haag had het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard. In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt, maar het Uwv verzocht om bevestiging van de eerdere uitspraak. De Raad oordeelde dat er geen geschil was over de volledige arbeidsongeschiktheid van appellante, maar dat de vraag was of deze arbeidsongeschiktheid duurzaam was. De Raad verwees naar de Wet WIA, die stelt dat duurzaam betekent dat er een medisch stabiele of verslechterende situatie is.

De Raad concludeerde dat de verzekeringsarts van het Uwv terecht had geoordeeld dat er herstelkansen waren voor appellante, en dat haar situatie niet als duurzaam kon worden gekwalificeerd. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep van appellante af. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, en de uitspraak werd openbaar gedaan.

Uitspraak

14/3103 WIA
Datum uitspraak: 19 oktober 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
23 april 2014, 13/10270 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. C.R.D. Kommer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 september 2015. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. de Rooy-Bal.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was laatstelijk werkzaam als mantelzorger. Op 18 april 2011 is zij voor dit werk uitgevallen met rugklachten.
1.2.
Bij besluit van 28 juni 2013 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante met ingang van
15 april 2013 recht heeft op een loongerelateerde uitkering in verband met werkhervatting gedeeltelijk arbeidsongeschikten (WGA-uitkering) op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 100%. Aan dit besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts van het Uwv van 5 juni 2013 ten grondslag. In dit rapport heeft de verzekeringsarts geconcludeerd dat appellante een aantal forse beperkingen heeft. Die beperkingen zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 5 juni 2013. De verzekeringsarts heeft de verwachting geuit dat de medische situatie van appellante wezenlijk zal verbeteren. Het arbeidskundig onderzoek heeft geleid tot de conclusie dat op grond van de in de FML opgenomen beperkingen geen voorbeeldfuncties kunnen worden geselecteerd.
1.3.
Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt, omdat zij meent dat zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is en daarom recht heeft op een uitkering ingevolge de inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA-uitkering) op grond van de Wet WIA. Bij besluit van 19 november 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. Het Uwv heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat appellante op de datum in geding, 15 april 2013, niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat op de datum in geding verbetering van de belastbaarheid van appellante niet was uitgesloten, zodat de volledige arbeidsongeschiktheid van appellante niet als duurzaam kan worden aangemerkt.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep haar standpunt herhaald dat zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is en daarom recht heeft op een IVA-uitkering. Zij kan zich niet verenigen met de conclusie van de verzekeringsartsen dat verbetering van haar rugklachten te verwachten valt. Door aanhoudende klachten als gevolg van een hernia is zij niet meer in staat arbeid te verrichten.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat appellante volledig arbeidsongeschikt is. Zij zijn uitsluitend verdeeld over de vraag of appellante gezien haar beperkingen voor het verrichten van arbeid duurzaam arbeidsongeschikt is, zodat zij ingevolge artikel 47 van de Wet WIA recht heeft op een IVA-uitkering in plaats van een WGA-uitkering.
4.2.
Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is volgens artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA, hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Ingevolge het tweede lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Volgens het derde lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
4.3.
Volgens vaste rechtspraak (ECLI:NL:CRVB:2009:BH1896) dient de verzekeringsarts zich een oordeel te vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA. Hierbij moet hij een inschatting maken van de herstelkansen, in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden van de verzekerde. De inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar na het ontstaan van het recht op uitkering en in de periode daarna, dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de individuele verzekerde aan de orde zijn. Indien die inschatting berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde.
4.4.
Met juistheid heeft de rechtbank het resultaat van de beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep onderschreven en geoordeeld dat de situatie van volledige arbeidsongeschiktheid van appellante per 15 april 2013 niet als duurzaam kan worden gekwalificeerd. Daarbij is van belang dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep dossierstudie heeft verricht, de hoorzitting heeft bijgewoond en appellante aansluitend heeft onderzocht. Voorts heeft deze arts informatie ingewonnen bij de behandelend neuroloog en de in bezwaar door appellante overgelegde informatie bij zijn beoordeling betrokken. In het rapport van
18 november 2013 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd dat de ernst van de door appellante ervaren rugklachten niet overeenkomt met de eigen onderzoeksbevindingen en ook niet wordt bevestigd in de ontvangen informatie van de behandelend neuroloog. Uit deze informatie blijkt dat appellante in mei 2012 en juni 2012 neurologisch is onderzocht en dat deze onderzoeken geen aanwijzingen voor het bestaan van een radiculair syndroom opleverden. Appellante is door de neuroloog geadviseerd gewicht te verliezen, meer te bewegen en zich te laten behandelen door een fysiotherapeut en mensendiecktherapeut. Op basis van deze informatie concludeert de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat appellante aspecifieke lage rugklachten heeft, waarop een activerend beleid van toepassing is. Op grond hiervan kan volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep verbetering van haar belastbaarheid verwacht worden. Appellante heeft in hoger beroep geen medische informatie verstrekt die aanknopingspunten biedt voor een ander oordeel over de duurzaamheid van haar arbeidsongeschiktheid. Het Uwv heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat de bij appellante ten tijde hier in geding vastgestelde volledige arbeidsongeschiktheid niet kan worden aangemerkt als duurzaam in de zin van artikel 4, tweede en derde lid, van de Wet WIA.
4.5.
Uit hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door P.H. Banda, in tegenwoordigheid van N. van Rooijen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2015.
(getekend) P.H. Banda
(getekend) N. van Rooijen

UM