ECLI:NL:CRVB:2015:3645

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 oktober 2015
Publicatiedatum
20 oktober 2015
Zaaknummer
14-2844 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake weigering WIA-uitkering en geschil over arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de weigering van de WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, die als rij-instructeur werkte, meldde zich op 9 juni 2011 ziek vanwege lichamelijke klachten. Het Uwv concludeerde op 2 mei 2013 dat appellant met ingang van 6 juni 2013 geen recht had op een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Dit besluit werd in een later stadium door het Uwv bevestigd, wat leidde tot de rechtszaak. De rechtbank Limburg verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarbij zij geen reden zag om te twijfelen aan de medische beoordeling van de verzekeringsartsen van het Uwv. Appellant stelde in hoger beroep dat zijn belastbaarheid was onderschat en voerde verschillende medische rapporten aan ter ondersteuning van zijn standpunt.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht geen twijfels had aan de uitkomsten van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek. De verzekeringsartsen hadden de medische informatie zorgvuldig bestudeerd en de beperkingen van appellant goed in kaart gebracht. De Raad concludeerde dat er geen nieuwe medische feiten waren die de vastgestelde belastbaarheid van appellant konden wijzigen. De rapporten van de neuroloog en de bedrijfsarts werden niet als voldoende onderbouwd beschouwd om de eerdere conclusies van de verzekeringsartsen te weerleggen. Uiteindelijk bevestigde de Raad de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellant in staat moest worden geacht de geselecteerde voorbeeldfuncties te vervullen.

Uitspraak

14/2844 WIA
Datum uitspraak: 19 oktober 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
11 april 2014, 13/2972 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. drs. P.A.M. van Hoef, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken overgelegd.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en nadere stukken ingebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 september 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. drs. Van Hoef. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
A.H.G. Boelen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was laatstelijk werkzaam als rij-instructeur voor 43,49 uur per week. Op 9 juni 2011 heeft hij zich voor dit werk ziek gemeld met lichamelijke klachten.
1.2.
Bij besluit van 2 mei 2013 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant met ingang van 6 juni 2013 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Bij besluit van 21 augustus 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 2 mei 2013 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de door de verzekeringsartsen van het Uwv vastgestelde medische beperkingen van appellant. De verzekeringsartsen hebben rekening gehouden met de beperkingen die voortkomen uit de bij appellant vastgestelde whiplash associated disorder. De overige beperkingen die appellant ervaart kunnen op grond van de beschikbare medische informatie niet worden verklaard. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende gemotiveerd dat de in beroep overgelegde rapporten van neuroloog H.J.J.A. Bernsen en bedrijfsarts
P.M.J. Swerts geen aanleiding vormen de vastgestelde belastbaarheid van appellant te herzien. Uitgaande van de juistheid van de voor appellant vastgestelde beperkingen heeft de rechtbank geoordeeld dat appellant medisch gezien in staat moet worden geacht de geselecteerde voorbeeldfuncties te vervullen.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat het Uwv zijn belastbaarheid heeft onderschat. Als gevolg van een whiplash heeft hij meer beperkingen dan de verzekeringsartsen van het Uwv hebben vastgesteld. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft appellant een rapport van 2 september 2014 van verzekeringsarts J.T.J.A. Klijn ingebracht en heeft hij gewezen op de in beroep overgelegde rapporten van neuroloog Bernsen en van bedrijfsarts Swerts. Voorts heeft appellant aangevoerd dat de suggestie van Bernsen en Swerts dat een deel van zijn klachten een psychische oorzaak kunnen hebben, niet juist is. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft appellant een rapport van psychiater
P.W. Pasmans van 19 juni 2014 overgelegd.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen reden is voor twijfel aan de uitkomsten van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek. In de verzekeringsgeneeskundige rapporten is inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd welke beperkingen appellant ondervindt voor het verrichten van arbeid en waarom geen reden bestaat meer of verdergaande beperkingen aan te nemen. De verzekeringsarts heeft de in het dossier aanwezige medische informatie, waaronder verschillende rapporten van neurologisch en neuropsychologisch onderzoek, bestudeerd en appellant op het spreekuur onderzocht. In het rapport van 3 april 2013 concludeert deze arts dat appellant als gevolg van een verkeersongeval een chronisch klachtencluster heeft en bij hem de diagnose whiplash associated disorder I/II is gesteld. Volgens de verzekeringsarts ondervindt appellant beperkingen wegens een verminderde bewegingssouplesse, met name rond de nek en schouders. Verder is appellant aangewezen op werkzaamheden met gestructureerde, voorspelbare en overzichtelijke kaders. De verzekeringsarts heeft een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld waarin beperkingen zijn opgenomen in de rubrieken persoonlijk functioneren, dynamische handelingen en statische houdingen. Na bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 19 augustus 2013 geconcludeerd dat met de door de verzekeringsarts vastgestelde beperkingen voldoende tegemoet wordt gekomen aan de belastbaarheid van appellant.
4.2.
In de in beroep overgelegde rapporten van neuroloog Bernsen en bedrijfsarts Swerts heeft de rechtbank, gelet op de reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 27 maart 2014 en 1 april 2014, terecht geen aanknopingspunten gezien voor de conclusie dat de belastbaarheid van appellant is onderschat. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat uit het rapport van neuroloog Bernsen blijkt dat geen neurologische verklaring gegeven kan worden voor de door appellant ervaren nek-, schouder-, hoofd- en armklachten. Uit het onderzoek van bedrijfsarts Swerts komen eveneens geen nieuwe medische feiten naar voren. Swerts heeft volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep zonder een objectieve medische grond aan te kunnen wijzen het subjectieve klachtenpatroon van appellant doorslag laten geven. Op basis daarvan heeft hij geconcludeerd dat appellant meer beperkingen heeft dan de verzekeringsartsen hebben vastgesteld. Er is geen aanleiding dit inzichtelijke en overtuigende standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor onjuist te houden
4.3.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voorts in de rapporten van 10 juli 2014 en
1 september 2015 overtuigend gemotiveerd dat de in hoger beroep ingebrachte rapporten van psychiater Pasmans en verzekeringsarts Klijn geen aanknopingspunten bieden om de voor appellant vastgestelde belastbaarheid te wijzigen. Uit het rapport van psychiater Pasmans blijkt dat er in psychiatrische zin geen verklaring bestaat voor de invaliderende klachten, de ziektebeleving en het ziektegedrag van appellant. Verder heeft verzekeringsarts Klijn zonder een objectieve medische onderbouwing aanleiding gezien beperkingen aan te nemen voor de dynamische en statische belasting van de nek en schoudergordel. Dit standpunt van Klijn is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep gebaseerd op een subjectieve interpretatie van de belastbaarheid van appellant en vormt geen grond voor de conclusie dat in de FML onvoldoende beperkingen zijn opgenomen. Deze interpretatie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van het rapport van Klijn komt niet onjuist voor.
4.4.
Uitgaande van de juistheid van de voor appellant vastgestelde belastbaarheid, wordt met de rechtbank geoordeeld dat appellant in staat moet worden geacht de voor hem geselecteerde voorbeeldfuncties te vervullen.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door P.H. Banda als voorzitter, in tegenwoordigheid van
N. van Rooijen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2015.
(getekend) P.H. Banda
(getekend) N. van Rooijen

AP