ECLI:NL:CRVB:2015:3645
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake weigering WIA-uitkering en geschil over arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de weigering van de WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, die als rij-instructeur werkte, meldde zich op 9 juni 2011 ziek vanwege lichamelijke klachten. Het Uwv concludeerde op 2 mei 2013 dat appellant met ingang van 6 juni 2013 geen recht had op een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Dit besluit werd in een later stadium door het Uwv bevestigd, wat leidde tot de rechtszaak. De rechtbank Limburg verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarbij zij geen reden zag om te twijfelen aan de medische beoordeling van de verzekeringsartsen van het Uwv. Appellant stelde in hoger beroep dat zijn belastbaarheid was onderschat en voerde verschillende medische rapporten aan ter ondersteuning van zijn standpunt.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht geen twijfels had aan de uitkomsten van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek. De verzekeringsartsen hadden de medische informatie zorgvuldig bestudeerd en de beperkingen van appellant goed in kaart gebracht. De Raad concludeerde dat er geen nieuwe medische feiten waren die de vastgestelde belastbaarheid van appellant konden wijzigen. De rapporten van de neuroloog en de bedrijfsarts werden niet als voldoende onderbouwd beschouwd om de eerdere conclusies van de verzekeringsartsen te weerleggen. Uiteindelijk bevestigde de Raad de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellant in staat moest worden geacht de geselecteerde voorbeeldfuncties te vervullen.