ECLI:NL:CRVB:2015:3647

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 oktober 2015
Publicatiedatum
20 oktober 2015
Zaaknummer
14-4455 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een WIA-uitkering aan appellante. Appellante had zich ziek gemeld met psychische klachten en was betrokken bij een verkeersongeval. Het Uwv had vastgesteld dat zij met ingang van 8 juli 2013 geen recht had op een WIA-uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank Amsterdam had het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging.

De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd. De verzekeringsarts had dossierstudie verricht, informatie opgevraagd bij de huisarts en appellante lichamelijk en psychisch onderzocht. De conclusies van de verzekeringsarts werden ondersteund door rapporten en er waren geen aanknopingspunten om aan de vastgestelde beperkingen van appellante te twijfelen. De Raad concludeerde dat de door het Uwv geduide voorbeeldfuncties medisch geschikt waren voor appellante, ondanks haar psychische klachten en schouderklachten.

Uiteindelijk bevestigde de Raad de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek van appellante om schadevergoeding af. De Raad benadrukte dat het aan appellante was om aan te tonen dat de rapporten van de verzekeringsartsen niet zorgvuldig tot stand waren gekomen, wat niet was gebeurd. De uitspraak onderstreept het belang van zorgvuldig medisch onderzoek en de rol van de verzekeringsartsen in de beoordeling van arbeidsongeschiktheid.

Uitspraak

14/4455 WIA
Datum uitspraak: 19 oktober 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
1 juli 2014, 13/6895 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een nader stuk overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 september 2015. Appellante is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadour.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was tot 1 oktober 2010 werkzaam als medewerker customersupport voor
22 uur per week. Vanuit de situatie dat zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving, heeft zij zich op 11 juli 2011 ziek gemeld met psychische klachten. In december 2012 is appellante betrokken geweest bij een verkeersongeval.
1.2.
Bij besluit van 18 juni 2013 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante met ingang van
8 juli 2013 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Bij besluit van 18 oktober 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 18 juni 2013 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek van het Uwv volledig en zorgvuldig is verricht. Zij heeft geen aanleiding gezien voor twijfel aan de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de medische beperkingen van appellante. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende gemotiveerd dat de in beroep overgelegde stukken geen aanleiding vormen de voor appellante vastgestelde belastbaarheid te wijzigen. Uitgaande van de juistheid van de voor appellante vastgestelde beperkingen heeft de rechtbank geoordeeld dat de voorbeeldfuncties die aan het bestreden besluit ten grondslag liggen, gelet op de daaraan verbonden belastende aspecten, voor appellante in medisch opzicht geschikt zijn.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het Uwv een zorgvuldig medisch onderzoek heeft verricht. Appellante heeft betoogd dat zij meer en zwaarder beperkt is dan de verzekeringsartsen van het Uwv hebben vastgesteld. Appellante heeft aangevoerd dat de verzekeringsartsen van het Uwv haar grote schade hebben toegebracht, door de wijze waarop zij tot hun conclusies zijn gekomen over haar belastbaarheid. Als gevolg van ernstige geheugen- en concentratieproblemen is zij niet in staat om te werken. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante verwezen naar de in beroep overgelegde medische stukken. Ten slotte heeft appellante aangevoerd dat zij niet in staat is de geduide voorbeeldfuncties te vervullen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Volgens artikel 2, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit) dient de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling te worden gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Volgens het eerste lid van artikel 3 van het Schattingsbesluit strekt het verzekeringsgeneeskundig onderzoek ertoe om vast te stellen of betrokkene ten gevolge van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling ongeschikt is tot werken. Volgens het tweede lid van dat artikel onderzoekt de verzekeringsarts daarbij of bij betrokkene sprake is van vermindering of verlies van lichamelijke of psychische structuur of functie, die vermindering of verlies van normale gedragingen en activiteiten en van normale sociale rolvervulling tot gevolg heeft. Tevens stelt, volgens het derde lid, de verzekeringsarts vast welke beperkingen betrokkene in zijn functioneren in arbeid ondervindt ten gevolge van het verlies of vermindering van vermogens, bedoeld in het tweede lid, alsmede in welke mate betrokkene belastbaar is voor arbeid. Als kwaliteitseis aan dit onderzoek bepaalt artikel 4, eerste lid onder b, van het Schattingsbesluit dat een door een andere verzekeringsarts uitgevoerd verzekeringsgeneeskundig onderzoek tot dezelfde bevindingen en conclusies zal kunnen leiden, en bepaalt artikel 4, tweede lid, dat de vaststellingen en het onderzoek, bedoeld in artikel 3, geschieden aan de hand van algemeen aanvaarde verzekeringsgeneeskundige onderzoeksmethoden die gericht zijn op het kunnen vaststellen van ongeschiktheid tot werken als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling. Aan rapporten opgesteld door een (bezwaar)verzekeringsarts komt, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen inconsistenties bevatten en concludent zijn, naar vaste rechtspraak van de Raad een bijzondere waarde toe in die zin, dat het Uwv zijn besluiten over de arbeidsongeschiktheid van een betrokkene op dit soort rapporten mag baseren. Dit betekent echter niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep of in hoger beroep niet aantastbaar zijn. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, inconsistenties bevatten, niet concludent zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is. Het aannemelijk maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, inconsistenties bevatten, dan wel niet concludent zijn, kan geschieden door niet medisch geschoolden. Voor het aannemelijk maken dat de gegeven beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapport van een regulier medicus noodzakelijk (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 9 september 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BS1122). Volgens artikel 8:73 (oud) van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de bestuursrechter uitsluitend in het geval het beroep gegrond wordt verklaard het Uwv veroordelen tot vergoeding van de schade die appellante lijdt.
4.2
Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht en dat er geen aanknopingspunten zijn om aan de daaruit getrokken conclusies te twijfelen. In de verzekeringsgeneeskundige rapporten is inzichtelijk en overtuigd gemotiveerd welke beperkingen appellante ondervindt voor het verrichten van arbeid en waarom geen reden bestaat meer of verdergaande beperkingen aan te nemen. De verzekeringsarts heeft dossierstudie verricht, informatie opgevraagd bij en verkregen van de huisarts en appellante op het spreekuur lichamelijk en psychisch onderzocht. In het rapport van 29 mei 2013 concludeert de verzekeringsarts dat appellante geobjectiveerde klachten heeft aan de rechter schouder, waardoor zij beperkt is voor het hanteren van zware lasten en het werken boven schouderhoogte. Appellante heeft tevens psychische klachten, waardoor zij beperkt is voor het werken in een niet flexibele werksituatie, werk met een hoog handelingstempo, het uiten van gevoelens, samenwerken en werken met een hulpbehoevende. Verder is appellante aangewezen op werk met een afgebakende deeltaak zonder leidinggevende aspecten. De beperkingen zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Na bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep dossierstudie verricht, de hoorzitting bijgewoond en informatie opgevraagd bij en verkregen van de behandelend neuroloog. In het rapport van
23 september 2013 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat de bevindingen van de verzekeringsarts grotendeels onderschreven kunnen worden. Uit de ontvangen informatie van de behandelend neuroloog blijkt dat de schouderklachten van appellante het gevolg zijn van plexuslaesie, waardoor zij rechts niet meer dan 5 kg frequent kan tillen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de eerder opgestelde FML op dit punt aangepast. Voorts heeft deze arts in haar rapport van 23 september 2013 toegelicht dat uit de informatie van de neuroloog volgt dat in juli 2013 neuropsychologisch onderzoek is verricht. Uit de resultaten van dit neuropsychologisch onderzoek blijkt dat de cognitieve klachten van appellante niet geobjectiveerd kunnen worden en er geen aanwijzingen zijn voor comorbide hersenletsel. Op basis van deze informatie heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat er geen aanwijzingen zijn voor ernstige stoornissen in het vasthouden van aandacht en geheugen van appellante. Met de door de verzekeringsarts vastgestelde beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren wordt aan de psychische belastbaarheid van appellante voldoende tegemoet gekomen.
4.3.
Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding om het oordeel van de rechtbank over haar belastbaarheid voor onjuist te houden. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de rapporten van 4 december 2013, 13 mei 2014 en 15 mei 2014 overtuigend heeft gemotiveerd dat de in beroep overgelegde medische informatie geen reden vormt de voor appellante vastgestelde belastbaarheid te wijzigen. Uit de brief van de revalidatiearts van 20 september 2013 blijkt dat appellante schouderklachten heeft en in behandeling is voor een depressie. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat deze informatie al bekend was en bij de beoordeling in bezwaar is betrokken. Uit het verslag van 7 augustus 2013 van het in juli 2013 verrichtte neuropsychologisch onderzoek blijkt dat de aandacht, concentratie, het werkgeheugen en het korte termijngeheugen van appellante goed tot zeer goed zijn. Appellante presteert niet afwijkend op alle cognitieve functieterreinen en er zijn geen cognitieve uitvalsverschijnselen. De cognitieve klachten die appellante heeft worden volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep waarschijnlijk veroorzaakt door de psychiatrische problematiek, waarmee bij het vaststellen van de beperkingen al rekening is gehouden. Ook het behandelplan van het NPI van 15 januari 2014 bevat volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen nieuwe medische informatie. Appellante heeft in hoger beroep geen medische gegevens ingebracht die tot een ander oordeel moeten leiden over haar medische belastbaarheid.
4.4.
De door de verzekeringsartsen van het Uwv verrichte onderzoeken voldoen aan de vereisten die daaraan worden gesteld blijkens de in 4.1 vermelde bepalingen van het Schattingsbesluit en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van de Raad. De door appellante ten aanzien daarvan aangevoerde grond slaagt dan ook niet.
4.5.
Uitgaande van de juiste vaststelling van de functionele mogelijkheden van appellante per 8 juli 2013 is er geen reden te twijfelen aan de medische geschiktheid van de voor haar geduide voorbeeldfuncties. In het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat appellante met inachtneming van haar beperkingen deze functies kan vervullen. De signaleringen van mogelijke overschrijding van de belastbaarheid zijn naar behoren gemotiveerd. Terecht is de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant vastgesteld op minder dan 35%.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
4.7.
Nu het beroep niet gegrond is moet het verzoek van appellante om schadevergoeding worden afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep:
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door P.H. Banda, in tegenwoordigheid van N. van Rooijen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2015.
(getekend) P.H. Banda
(getekend) N. van Rooijen

UM