ECLI:NL:CRVB:2015:3682
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van vergoeding voor verhuis- en herinrichtingskosten op basis van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 oktober 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, die een vergoeding voor verhuis- en herinrichtingskosten had aangevraagd op basis van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). Appellant, geboren in 1933 en erkend als burger-oorlogsslachtoffer, heeft in 2000 blijvende psychische invaliditeit als gevolg van oorlogsgeweld vastgesteld gekregen. Hij verzocht in oktober 2013 om een vergoeding voor verhuis- en herinrichtingskosten, omdat hij wilde verhuizen naar een gelijkvloerse woning. Appellant gaf aan dat het traplopen hem fysiek te veel werd en dat hij mantelzorger was voor zijn bedlegerige echtgenote, wat leidde tot eenzaamheid en verergering van zijn psychische klachten.
De Raad voor de Rechtspraak heeft het verzoek van appellant afgewezen, omdat de medische gegevens niet aantonen dat de causale psychische klachten een verhuizing medisch noodzakelijk maken. De niet-causale lichamelijke beperkingen maken de verhuizing wel noodzakelijk, maar de psychische klachten zijn niet van dien aard dat ze een belangrijke factor vormen in de noodzaak tot verhuizing. De Raad heeft de medische adviezen van geneeskundig adviseurs in overweging genomen, die concludeerden dat de verhuizing geen verandering zou brengen in de situatie van appellant en zijn echtgenote.
De Raad heeft vastgesteld dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die aanleiding geven om van het beleid van verweerder af te wijken. Gezien deze overwegingen heeft de Centrale Raad van Beroep het beroep van appellant ongegrond verklaard en het bestreden besluit bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.