ECLI:NL:CRVB:2015:3682

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 oktober 2015
Publicatiedatum
22 oktober 2015
Zaaknummer
14-3220 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van vergoeding voor verhuis- en herinrichtingskosten op basis van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 oktober 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, die een vergoeding voor verhuis- en herinrichtingskosten had aangevraagd op basis van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). Appellant, geboren in 1933 en erkend als burger-oorlogsslachtoffer, heeft in 2000 blijvende psychische invaliditeit als gevolg van oorlogsgeweld vastgesteld gekregen. Hij verzocht in oktober 2013 om een vergoeding voor verhuis- en herinrichtingskosten, omdat hij wilde verhuizen naar een gelijkvloerse woning. Appellant gaf aan dat het traplopen hem fysiek te veel werd en dat hij mantelzorger was voor zijn bedlegerige echtgenote, wat leidde tot eenzaamheid en verergering van zijn psychische klachten.

De Raad voor de Rechtspraak heeft het verzoek van appellant afgewezen, omdat de medische gegevens niet aantonen dat de causale psychische klachten een verhuizing medisch noodzakelijk maken. De niet-causale lichamelijke beperkingen maken de verhuizing wel noodzakelijk, maar de psychische klachten zijn niet van dien aard dat ze een belangrijke factor vormen in de noodzaak tot verhuizing. De Raad heeft de medische adviezen van geneeskundig adviseurs in overweging genomen, die concludeerden dat de verhuizing geen verandering zou brengen in de situatie van appellant en zijn echtgenote.

De Raad heeft vastgesteld dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die aanleiding geven om van het beleid van verweerder af te wijken. Gezien deze overwegingen heeft de Centrale Raad van Beroep het beroep van appellant ongegrond verklaard en het bestreden besluit bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

14/3220 WUBO
Datum uitspraak: 22 oktober 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (verweerder)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 6 mei 2014, kenmerk BZ01720500 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen
burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 september 2015. Daar is appellant, zoals vooraf door hem bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.L. van de Wiel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren in 1933, is in 2000 erkend als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wubo. Daarbij is aangenomen dat bij hem sprake is van blijvende psychische invaliditeit als gevolg van het door hem ondergane oorlogsgeweld. De lichamelijke klachten (psoriasis, colitis ulcerosa en hart- en longklachten) zijn toegeschreven aan andere oorzaken.
1.2.
In oktober 2013 heeft appellant verzocht om in aanmerking te komen voor een vergoeding voor verhuis- en herinrichtingskosten. Appellant is woonachtig in een woning met twee verdiepingen en wil verhuizen naar een gelijkvloerse woning. Het traplopen wordt hem (fysiek) te veel. Ook is hij mantelzorger van zijn echtgenote die bedlegerig is. Omdat het slaapgedeelte zich bevindt op de bovenste verdieping van de woning moet appellant om zijn vrouw te kunnen verzorgen meermalen de trap op lopen. Door de ziekte van de echtgenote brengen zij ook veelal gescheiden de dag door en dat leidt tot eenzaamheid en verergering van zijn psychische klachten, aldus appellant.
1.3.
Verweerder heeft de aanvraag afgewezen bij besluit van 30 januari 2014 en de afwijzing na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit op de grond dat de voorziening niet medisch noodzakelijk of medisch-sociaal wenselijk is.
2. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
2.1.
Verweerder hanteert als beleid dat een vergoeding als bedoeld in artikel 32 van de Wubo voor verhuis- en herinrichtingskosten kan worden toegekend als de causale klachten een verhuizing naar een andere (adequate) woning noodzakelijk maken. De Raad heeft al meermalen uitgesproken deze benadering van verweerder niet als onjuist te beoordelen.
2.2.
Uit de voorhanden medische gegevens ziet de Raad niet naar voren komen dat de causale psychische klachten van appellant een verhuizing medisch noodzakelijk maken. Van belang hierbij zijn de medische adviezen van een tweetal geneeskundig adviseurs, gebaseerd op een persoonlijk onderhoud dat een van die adviseurs, de arts A.M. Ohlenschlager, met appellant heeft gehouden en op de ontvangen informatie van de huisarts en longarts van appellant. Appellant heeft geen medische gegevens ingebracht die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van de medische bevindingen. Uit de adviezen komt naar voren dat de psychische klachten van appellant zijn verergerd door toenemende gevoelens van eenzaamheid, veroorzaakt door de ziekte van zijn echtgenote waardoor zij zich in psychisch opzicht terugtrekt en nauwelijks meer communiceert. Een verhuizing naar een gelijkvloerse woning zal in het gedrag van de echtgenote geen verandering kunnen brengen. Het ligt dan ook niet in de lijn der verwachting dat de gevoelens van eenzaamheid na de verhuizing zullen afnemen.
2.3.
Voor het toekennen van een tegemoetkoming op grond van artikel 33 van de Wubo voor verhuis- en herinrichtingskosten geldt - kort gezegd - de voorwaarde dat er een ernstige causale aandoening is die een belangrijke factor is in de noodzaak voor verhuizing in combinatie met een medische noodzaak tot verhuizing op grond van niet-causale aandoeningen. Verweerder heeft ook deze situatie niet aanwezig geacht. De Raad kan gelet op de aanwezige medische informatie verweerder in dat standpunt volgen. De niet-causale lichamelijke beperkingen van appellant maken een verhuizing wel noodzakelijk, maar de causale psychische klachten zijn niet van dien aard dat deze een belangrijke factor vormen in de noodzaak tot een verhuizing. Verwezen wordt naar het overwogene onder 2.2.
2.4.
De Raad ziet geen bijzondere omstandigheden die voor verweerder aanleiding hadden moeten zijn om ten behoeve van appellant van zijn hiervoor onder 2.1 en 2.3 beschreven beleid af te wijken.
2.5.
Gezien het voorgaande kan het bestreden besluit stand houden en dient het beroep van appellant ongegrond te worden verklaard.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van
M.S. Boomhouwer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
22 oktober 2015.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) M.S. Boomhouwer

HD