ECLI:NL:CRVB:2015:3704
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- D.J. van der Vos
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om herziening van Wajong-uitkering op basis van nieuw feit of veranderde omstandigheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Den Haag. Appellant, geboren in 1987, had op 28 mei 2010 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, welke was afgewezen omdat hij niet voldeed aan de voorwaarden. In 2013 diende hij opnieuw een aanvraag in, vergezeld van een rapport van MEE Midden-Holland, waarin zijn verstandelijke beperking werd bevestigd. Het Uwv had deze aanvraag afgewezen op grond van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren.
De rechtbank had het bezwaar van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. In hoger beroep voerde appellant aan dat hij meer begeleiding nodig heeft dan eerder werd aangenomen en dat dit niet goed was meegenomen in de eerdere beoordeling. De Raad oordeelde dat het rapport van MEE niet als nieuw feit kon worden aangemerkt, omdat de eerder genomen besluiten al rekening hielden met appellants beperkingen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv de aanvraag van appellant niet alleen had moeten opvatten als een verzoek om herziening van het eerdere besluit, maar ook als een aanvraag voor de toekomst.
De Raad concludeerde dat het Uwv niet deugdelijk had gemotiveerd waarom de aanvraag voor de toekomst was afgewezen, maar dat dit niet leidde tot benadeling van appellant. De Raad veroordeelde het Uwv tot betaling van de proceskosten van appellant, die in totaal € 980,- bedroegen, en bepaalde dat het Uwv het griffierecht van € 162,- moest vergoeden. De uitspraak werd openbaar gedaan op 12 oktober 2015.