ECLI:NL:CRVB:2015:3706

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 oktober 2015
Publicatiedatum
26 oktober 2015
Zaaknummer
13-4015 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.J. van der Vos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en geschiktheid voor geselecteerde functies na longontsteking

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 oktober 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellant had zich ziek gemeld vanwege een ernstige longontsteking en ontving een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Het Uwv had vastgesteld dat appellant met ingang van 2 augustus 2012 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en zijn bezwaar tegen dit besluit werd ongegrond verklaard. De rechtbank bevestigde deze beslissing, waarbij werd overwogen dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de functionele mogelijkheden van appellant zoals vastgesteld in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML).

In hoger beroep herhaalde appellant zijn gronden van medische aard, maar de Raad oordeelde dat deze gronden voornamelijk een herhaling waren van wat eerder in de procedure was aangevoerd. De Raad concludeerde dat appellant geen medisch oordeel had ingediend dat de juistheid van het standpunt van het Uwv in twijfel trok. De geselecteerde functies werden als passend beoordeeld, en er was geen bewijs dat de arbeidsongeschiktheid van appellant zodanig was dat van een werkgever niet gevergd kon worden om hem in dienst te nemen.

De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en veroordeelde het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 490,-, en bepaalde dat het Uwv het griffierecht van € 160,- aan appellant diende te vergoeden. De uitspraak werd openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

13/4015 WIA
Datum uitspraak: 12 oktober 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
6 juni 2013, 12/1420 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het Uwv heeft nadere stukken in het geding gebracht.
De behandeling van de zaak is op 2 februari 2015 aan de orde gesteld, waarna het onderzoek is heropend.
Het Uwv heeft desgevraagd nadere reacties ingezonden.
Nader onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 augustus 2015. Appellant en zijn gemachtigde, mr. A.A.M. Broos, advocaat, zijn met bericht niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.K. Dekker.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft zich op 5 augustus 2010, vanuit de situatie dat hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving, ziek gemeld wegens een ernstige longontsteking bij een chronische longaandoening.
1.2.
Bij besluit van 5 juli 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan omdat hij met ingang van 2 augustus 2012 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 8 oktober 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
1.3.
Naar aanleiding van hetgeen appellant in beroep bij de rechtbank heeft aangevoerd over een door hem ondergaan immuniteitsonderzoek heeft het Uwv informatie opgevraagd bij de behandelend specialist. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft na het verkrijgen van de gegevens van de specialist in het rapport van 15 februari 2013 te kennen gegeven dat er bij appellant sprake is van een verhoogde gevoeligheid voor infecties en hij daarom beperkt is voor het werken in een omgeving met verhoogd risico daarop. Door de aanpassing van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) was een aantal ter berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid geselecteerde functies niet langer geschikt voor appellant. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft hiervoor in de plaats andere functies geselecteerd. De mate van arbeidsongeschiktheid is minder dan 35% gebleven.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat er geen aanleiding is voor twijfel aan de functionele mogelijkheden van appellant, zoals deze zijn vastgesteld in de naar aanleiding van het beroep gewijzigde FML, en dat zij geen aanknopingspunt heeft voor het oordeel dat de arbeidskundige beoordeling niet concludent of onjuist zou zijn.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep gronden van medische aard aangevoerd. Hij meent dat ten onrechte slechts de periode van twee jaar voor de beoordelingsdatum is beoordeeld en wijst erop dat hij vanaf 2005 veel pijnklachten (zenuwpijnen) heeft en frequent is uitgevallen. Hij is in 2012 en 2013 weer uitgevallen met zware longontstekingen vanuit in WSW-verband verrichte werkzaamheden als schoonmaker. Verder heeft hij zich aangemeld bij de pijnpoli en heeft hij psychische klachten gekregen. Hij acht zichzelf niet in staat voltijds gangbare arbeid te verrichten en betwijfelt of van een werkgever in redelijkheid gevergd kan worden om hem in dienst te nemen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
De hoger beroepsgronden vormen voornamelijk een herhaling van de gronden die appellant in eerste aanleg heeft aangevoerd. Die gronden heeft de rechtbank terecht verworpen.
4.2.
De rechtbank heeft met juistheid gewezen op het rapport van de verzekeringsarts van
21 juni 2012, het in de bezwaarfase opgestelde rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 28 september 2012 en het in de beroepsfase opgestelde rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 15 februari 2013. Door de verzekeringsartsen is meegewogen dat appellant in 2005 een ernstige ziektebeeld heeft doorgemaakt en in 2010 is uitgevallen in verband met een ernstige longinfectie die uiteindelijk operatief behandeld moest worden. Voorts is in de beroepsfase ook rekening gehouden met de toen bekend geworden idiopatische CD4-penie. Op de in beroep aangescherpte FML zijn onder meer beperkingen opgenomen ten aanzien van het werken in een omgeving met veel mensen of kinderen, in koude omgevingen, voor stof en rook, voor trillingsbelasting en voor het dragen van zware beschermende middelen. Voorts zijn ook beperkingen opgenomen voor dynamische handelingen en statische houdingen. Door appellant geschikt te achten voor licht fysiek werk wordt rekening gehouden met zijn energetische beperkingen. In hoger beroep heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de FML aangepast door op te nemen dat appellant wegens Chronic Obstructive Pulmonary Disease ook beperkt is voor het werken in een omgeving met gassen en dampen. In het rapport van 20 maart 2015 is door deze verzekeringsarts te kennen gegeven dat de geselecteerde functie van wikkelaar geschikt blijft omdat er door een adequate afzuiging geen soldeerdamp in de werkruimte hangt. Tegenover het verzekeringsgeneeskundig oordeel waarop het Uwv zich baseert heeft appellant geen medisch oordeel gesteld dat doet twijfelen aan de juistheid van dat standpunt van het Uwv. Er is evenmin twijfel gerezen over de juistheid van de omvang van de door het Uwv bij appellant vastgestelde beperkingen.
4.3.
Niet is gebleken dat de door het Uwv voor appellant geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. In het rapport van 21 februari 2013 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep inzichtelijk en overtuigend beargumenteerd dat appellant werkzaamheden kan verrichten verbonden aan functies waarin de belasting in overeenstemming is met zijn verzekeringsgeneeskundig vastgestelde mogelijkheden en beperkingen. Voorts is niet gebleken dat er sprake is van een dusdanig hoog ziekteverzuim dat van een werkgever niet gevergd zou kunnen worden om appellant in dienst te nemen.
4.4.
Gezien hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.3 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Gelet op de omstandigheid dat pas in hoger beroep een volledige en inzichtelijke medische en arbeidskundige onderbouwing is gegeven voor het bestreden besluit is er aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant. De kosten van rechtsbijstand in hoger beroep worden begroot op een bedrag van € 490,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant in hoger beroep tot een bedrag van
€ 490,-;
- bepaalt dat het Uwv aan appellant het door hem in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal €160,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos, in tegenwoordigheid van J.R. van Ravenstein als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 oktober 2015.
(getekend) D.J. van der Vos
(getekend) J.R. van Ravenstein

AP