ECLI:NL:CRVB:2015:375

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 januari 2015
Publicatiedatum
13 februari 2015
Zaaknummer
12-4792 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.J. van der Vos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing WIA-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 januari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een WIA-uitkering aan appellant. Appellant, die als assistent groenvoorziening werkte, had zijn werkzaamheden gestaakt vanwege rugklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellant op 16 januari 2012, de datum in geding, minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en daarom geen recht op een WIA-uitkering had. Dit besluit werd door appellant bestreden, maar de rechtbank 's-Hertogenbosch verklaarde het beroep ongegrond.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht geen twijfel had geuit over de medische beperkingen van appellant, zoals vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De verzekeringsarts had de beperkingen van appellant vastgesteld op basis van eigen onderzoek en informatie uit het medische dossier. De Raad concludeerde dat appellant, ondanks zijn beperkingen, in staat was om een inkomen te verwerven in algemeen geaccepteerde arbeid, waardoor hij niet als arbeidsongeschikt werd beschouwd.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat zijn beperkingen onvoldoende waren meegenomen in de beoordeling. Echter, de Raad oordeelde dat er geen nieuwe objectieve medische gegevens waren overgelegd die de eerdere conclusies konden weerleggen. De Raad volgde de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

12/4792 WIA
Datum uitspraak: 16 januari 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van
17 juli 2012, 12/1260 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E. Yeniasci, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 november 2014. Namens appellant is zijn gemachtigde verschenen. Het Uwv is, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. Appellant is gedurende 32 uur per week werkzaam geweest als assistent groenvoorziening. Op 18 januari 2010 heeft appellant zijn werk wegens rugklachten gestaakt. Na ommekomst van de voor appellant geldende wettelijke wachttijd heeft het Uwv bij besluit van
24 november 2011 vastgesteld dat voor appellant geen recht op een uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan, omdat hij met ingang van 16 januari 2012 - de datum in geding - minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 20 maart 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat appellant op 16 januari 2012 weliswaar beperkingen ondervond bij het verrichten van arbeid, maar dat hij met inachtneming van die beperkingen geschikt was voor de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies en dat hij daarmee een zodanig inkomen kon verwerven dat geen verlies aan verdiencapaciteit resteerde.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Op grond van de beschikbare gegevens heeft de rechtbank geoordeeld dat de medische beperkingen van appellant tot het verrichten van arbeid niet zijn onderschat. Deze beperkingen zijn vastgesteld op basis van onderzoek door de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dit onderzoek gecontroleerd en akkoord bevonden. De verzekeringsarts heeft zijn bevindingen gebaseerd op zijn eigen onderzoek en op de informatie uit het medische dossier van appellant en op basis hiervan de beperkingen van appellant inzichtelijk gemaakt. De rechtbank houdt deze beperkingen niet voor onjuist. Uitgaande van de juistheid van deze beperkingen heeft de rechtbank geen aanleiding gezien te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de arbeidsdeskundige en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. Ondanks de vastgestelde beperkingen is appellant in staat een dusdanig inkomen te verdienen in algemeen geaccepteerde arbeid dat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht. Het Uwv heeft terecht vastgesteld dat aan appellant geen WIA-uitkering toekomt.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant zich, evenals in beroep, op het standpunt gesteld dat hij meer beperkt is dan door de verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt aangenomen. Hij is van mening dat zijn beperkingen ten gevolge van zijn rugklachten onvoldoende bij de medische beoordeling en het selecteren van de functies betrokken zijn.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid en op goede gronden geoordeeld dat wat betreft de medische grondslag er geen grond voor twijfel is aan de juistheid van de door de verzekeringsarts en verzekeringsarts bezwaar en beroep in acht genomen medische beperkingen van appellant zoals deze zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 24 oktober 2011. De overwegingen van de rechtbank terzake volgt de Raad en daar wordt aan toegevoegd dat appellant ook in hoger beroep geen objectieve medische gegevens heeft overgelegd die twijfel doen rijzen aan de juistheid van de bij voorgenoemde FML vastgestelde functionele mogelijkheden.
4.2.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat de geschiktheid van appellant voor de geselecteerde functies genoegzaam is gemotiveerd door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. Nu in hoger beroep geen andere arbeidskundige gronden zijn ingediend dan bij de rechtbank, slaagt het hoger beroep op dit punt evenmin.
4.3.
Uit hetgeen onder 4.1 en 4.2 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos, in tegenwoordigheid van S. Aaliouli als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2015.
(getekend) D.J. van der Vos
(getekend) S. Aaliouli
IvR