ECLI:NL:CRVB:2015:3758
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- D.J. van der Vos
- J. Riphagen
- P.H. Banda
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar een WIA-uitkering toe te kennen. Het Uwv had vastgesteld dat appellante met ingang van 22 mei 2013 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de conclusie dat er geen recht op een uitkering was ontstaan. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard door het Uwv. De rechtbank Den Haag heeft vervolgens het beroep van appellante tegen dit besluit ook ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank onvoldoende rekening heeft gehouden met haar medische en arbeidskundige situatie. Ze stelde dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) niet adequaat was en dat er te weinig beperkingen waren aangenomen, waardoor ze niet in staat zou zijn de geselecteerde functies te vervullen. Ter ondersteuning van haar standpunt verwees appellante naar een brief van reumatoloog prof. dr. T.W.J. Huizinga.
De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellante beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat er geen relevante informatie was genegeerd en dat de belastbaarheid van appellante in de FML niet was onderschat. De Raad oordeelde dat de medische beoordeling door het Uwv voldoende was onderbouwd en dat de pijnklachten van appellante adequaat waren meegenomen in de beoordeling. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante niet in aanmerking kwam voor een WIA-uitkering, omdat haar arbeidsongeschiktheid minder dan 35% was.